INTERVIEW “Nikhef is een academische vrijplaats, altijd geweest”

3 november 2021

Deeltjesonderzoeker en hoogleraar Bob van Eijk, net met pensioen, is altijd een doener geweest. Bij ATLAS. Aan de Universiteit Twente. In scholierenprojecten. “Geef me iets en ik probeer het te fixen.” 

Hij had er vakantiedagen voor opgespaard en het plan al helemaal uitgedacht. Het laatste jaar voor zijn pensioen bij Nikhef zou Bob van Eijk, ATLAS-onderzoeker met een leerstoel in Enschede, doorbrengen op CERN in Genève. Om wat laatste ideetjes uit te proberen. Om nog een paar dingen af te ronden.

Maar toen overspoelde de coronapandemie de wereld en kwam er van een verblijf in Genève dus niks terecht. In plaats daarvan werkte hij voornamelijk vanuit huis, in Castricum. Later weer eens in de week op Nikhef, in een kantoor vol papier, apparatuur, elektronica.

Nu begeleidt hij zijn laatste drie promovendi in Enschede, waar hij lang hoogleraar was. En daarna is het grotendeels klaar, zegt hij na zijn laatste werkweek. “Je schuift erin en je schuift er weer uit. Helemaal niet erg. Zo gaat het in de wetenschap. En je moet geen oude man worden die alles beter denkt te weten. Jonge briljante mensen de ruimte geven. Wie ben ik om ze in de weg te zitten.”

Bob van Eijk (Brouwersgracht, Amsterdam 1955) was als zoon van een handelaar in bont en leder de eerste in zijn familie die doorleerde. Wandelde (“Vijf jaar feest”) door de havo in Alkmaar, en ging naar de HTS, afdeling elektrotechniek. “Daar zag ik in het tweede jaar het licht. Ik leerde van alles, maar vroeg me almaar af hoe het echt werkte. Theoretische natuurkunde, dat leek me geweldig.”

Op de universiteit van Amsterdam raakte hij gefascineerd door het vakgebied van  de jonge hoogleraar theoretische fysica Karel Gaemers (de latere Nikhef-directeur). Hij assisteerde bij werkcollege’s en kreeg een uitnodiging voor de CERN zomerschool in Genève. Student Van Eijk had er eerlijk gezegd nog nooit van gehoord, van dat CERN. Maar hij ging wel.

En de rest is geschiedenis, vertelt hij. “Het waren de jaren zeventig, deeltjesfysica was prominent in het nieuws en dat maakte het meteen ook enorm spannend. Ik kon twee maanden meelopen in het Delphi-project en vond het meteen waanzinnig daar.” Hij studeerde eind 1982 snel af. Op onderzoek naar het toen nog heel theoretische higgsdeeltje.

Was dat niet bijzonder, een theoreticus die experimentator wordt?

“Weet je, ik heb altijd een heel praktische instelling gehad. Als iets niet werkt, van de verstopte gootsteen thuis tot een experiment op CERN, pak ik haast vanzelf een schroevendraaier, want zo ingewikkeld kan het nooit zijn. En in de theorie net zo. Geef me iets en ik probeer het te fixen. Ik ben een doener. En het grappige is dat ik weet hoe dat sommige studenten erg aanspreekt die weer wat minder met de theorie hebben.”

Na zijn afstuderen vraagt Nikhef-directeur Walter Hoogland hem in Amsterdam lang langs te komen en biedt hem een promotieplaats aan. “Wat, mocht ik min of meer zelf bedenken. Ga maar eens bij wat mensen langs op CERN, zei hij. Ik twijfelde nogal. Een promotiebaan, ik? Was dat niet erg hoog gegrepen?”

Maar eenmaal op CERN verdwijnt alle twijfel als hij bij het UA1-experiment van de latere Nobelprijswinnaar Carlo Rubbia binnenloopt, dat jaagt op de W- en Z-deeltjes van de zwakke kernkracht met de SppbarS-machine, de eerste waarbij protonen op antiprotonen worden geschoten. De detector is net herstellende van een ramp. Een overstroming heeft het experiment onder water gezet. Rubbia en zijn team zetten alles op alles om weer op te krabbelen.

Tegen zoveel rauwe wetenschappelijke gedrevenheid is de jonge Nederlander niet opgewassen. “Rubbia was een beest en kon heel onaardig zijn, maar daar moest je gewoon tegenin gaan, dan kwam het goed. Wij Nederlanders kunnen dat, denk ik. Toen ik promoveerde schreef hij een prachtige aanbeveling voor me.”

Rond 1990 is Van Eijk terug in Nederland en bij Nikhef betrokken bij een van de grootste projecten ooit: het ontwerp en de bouw van de nieuwe ATLAS-detector op CERN. Bestemd voor de LHC-versneller, die in de bestaande LEP-tunnel wordt gebouwd. Als jonge promovendus is hij ooit bij de vergadering in Lausanne geweest, waar het idee van een LHC-versneller voor het eerst breed werd gepresenteerd.

Liefde op het eerste gezicht, de ATLAS-detector?

“Ik herinner me felle discussies of Nikhef in ATLAS moest stappen of in het concurrerende CMS-project. Ik was erg voor ATLAS, een heel veelzijdige detector. CMS was in het begin niet alleen erg onderbemand, maar in mijn ogen ook best beperkt. Dat is later overigens ook daar goedgekomen.”

Een reuzenproject als ATLAS is niet alleen natuurkunde en techniek, maar ook veel diplomatiek, zegt Van Eijk. “Je hebt overal discussies over, maar je moet wel steeds zorgen dat je de mensen bij elkaar houdt. ATLAS was een samengaan van het EAGLE-project van ondermeer Nikhef en het ASCOT-project van Max Planck in München. Dan moet je compromissen sluiten. Anders lopen getalenteerde mensen weg. Dat betekent soms dat je je schikt.”

Niet altijd gelijk gekregen, dus?

“Zeker niet. Ik was er bijvoorbeeld niet voor dat we de productie deden van bepaalde onderdelen van de detector. Dan bouw je duizenden keren hetzelfde en test je, maar het is te veel een fabriek en te weinig onderzoek. Maar het gebeurde wel en zo gaan die dingen soms.”

Het resulteerde wel in de ontdekking bij ATLAS van de higgs, in 2012.

“Dat was natuurlijk fantastisch. Al herinner ik me de eerste botsingen daarvoor in onze detector eigenlijk nog beter. Het gevoel dat het werkte, na al die inspanning, dat was overweldigend. Dan is het het waard geweest dat je nooit thuis was, en altijd aan het werk. Ondanks je jonge gezin.”

Wat houdt je dan op de been?

“Ik heb ooit gekozen voor de academische vrijheid. Dat past bij mijn karakter, maar het betekent nog meer. Ik ben niet briljant in mijn vak, ik win geen Nobelprijzen, ik ben een doener. Maar ik heb de eer te werken met jonge mensen van wie er een paar wel briljant zullen zijn en prijzen gaan winnen. Zij verdienen je volle inzet.”

Krijg je daarvoor in het huidige onderwijs genoeg ruimte?

“Dat is lastig. Mensen zitten helemaal vast in onderwijsvolgsystemen en werkschema’s. En in projecten met duizenden deelnemers. Ik zeg graag tegen promovendi: doe eens even wat anders dan je eigen analyses. Denk eens een maand na over neutrino’s, om maar iets te noemen. Over de nieuwe FCC-versneller. Jonge mensen moeten het ooit gaan doen. Oudere fysici denken misschien te vaak aan continuïteit en bestaande structuren zoals CERN.”

CERN is wel het hart van de deeltjesfysica in Europa.

“CERN is heel belangrijk, het is een magneet voor talent, een baken van samenwerking en trekt allerlei high-tech aan. Heel belangrijk. Maar als de deeltjesfysica onverhoopt niet meer verder komt, moeten we ook durven iets anders te gaan doen.”

Zoals?

“Er zijn nog genoeg vragen in de deeltjesfysica, maak je geen zorgen. Echt nieuwe dingen vinden we even niet, maar met precisiemetingen in de LHC komen we inmiddels verrassend ver. En er zijn nog zat grote vragen. Waarom verschillen de deeltjesmassa’s zo enorm? Of de neutrino’s, daar weten we nog zo weinig van. We zijn nog lang niet klaar.”

Hoe kwam je eigenlijk aan de Universiteit Twente terecht?

“Via de toenmalige Nikhef ATLAS-coördinator, Cees Daum. Voor de LHC-versneller was kennis nodig van supergeleidende materialen voor de magneten, en Twente had daar een heel sterke groep in. Dat was dus een logische partner. Maar dan is het wel belangrijk dat de studenten daar begrijpen waarvoor dat werk nodig is. Daum vroeg me daarover college te geven. Ik ben in Enschede les gaan geven over deeltjesfysica, en gaandeweg hebben we ook een reeks promovendi aan het werk kunnen zetten. Ook goed voor Nikhef.”

En iemand moet het doen.

“Och, weet je, ik ben heel loyaal als het om Nikhef gaat. Dit is een fantastisch instituut. Het is namelijk een academische vrijplaats, waar heel veel kan. Altijd geweest. Als je wat nodig hebt, ga je naar de werkplaats en regelt wat. En dan breng je een taartje mee als het af is. Er is hier heel veel solidariteit. Als de ene groep krap zit, springen anderen bij. Dat is mooi om te zien. Op de meeste universiteiten hoef je daar niet om te komen. Daar vechten groepen elkaar de tent uit.”

Hier zijn ook discussies hoor.

“Zeker, en als Nederlanders zijn we gewend elkaar de waarheid te zeggen. Als iemand je iets flikt, ga je erheen en haal je in het uiterste geval verhaal. En daarna weer door. Wat dat betreft heb ik wel wat koudwatervrees bij de internationalisering van de Nikhef-staf. Daarmee verlies je gemakkelijk dat Nederlandse directe dat vaak heel veel oplevert, ook buiten Nederland.”

Je bent al heel lang de drijvende kracht achter project HiSPARC, waarin middelbare scholen zelf detectoren bouwen voor kosmische straling. In skiboxen op het schooldak.

“Dat hebben we in de loop der jaren uitgebouwd tot een heel netwerk van scholen, leraren en leerlingen. Ik denk dat het heel veel scholieren heeft gestimuleerd in hun studiekeuze. Belangrijk. Maar ook altijd lastig. In Nederland krijg je voor zoiets een subsidie om het op te zetten, maar niet om het gaande te houden. Dus regelden we her en der private fondsen. En zat ik vaak op zondagochtend thuis met de laptop op schoot op afstand alle installaties op de schooldaken in het land te checken. Allemaal met geweldige steun vanuit Nikhef hoor.”

Hoe moet HiSPARC nu verder?

“Eerlijk gezegd is dat onduidelijk. We proberen de publieke database in de lucht te houden. Het mooiste zou zijn als iemand het overneemt, maar ik vrees dat dat niet zomaar gaat gebeuren. Er is geen financiering en de betrokkenen beginnen met pensioen te gaan.”

We zouden misschien een volksopstand moeten ontketenen.

“Haha, ja, zoiets. Maar weet je, als het ophoudt is het maar zo. Ik wil er ook niet eindeloos in blijven hangen. Ik ben een muziekliefhebber. Ik wil weer vaker naar de opera. Mijn muziekinstrument weer eens oppakken. Ik wil eindelijk eens overdag tennissen. Ik ben weer in de elektronica gedoken, gewoon voor mezelf. Heerlijk.”

(Interview Martijn van Calmthout)