Next: Christoffelsymbolen en de metriek
Up: Wiskunde II - Curvelineaire
Previous: Vectoren en 1-vormen
Contents
Stel we hebben een vector
waarvan de componenten
gegeven zijn ten opzichte
van een willekeurig coördinatenstelsel
. We willen nu de afgeleide
van deze vector bepalen. Er geldt
 |
(259) |
waarbij
gelijk is aan 0 of
, etc.
De laatste term wordt veroorzaakt doordat de basisvectoren niet overal constant
hoeven te zijn. Omdat
zelf een vector is,
kunnen we deze schrijven als een lineaire combinatie van basisvectoren. Hiertoe
introduceren we het symbool
om de coëfficiënten
aan te duiden. Er geldt
 |
(260) |
De interpretatie van
is dat het de
-de component
van
voorstelt. Dit object heet een
christoffelsymbool en heeft drie indices: de eerste (
) geeft de
basisvector aan die wordt gedifferentieerd; de tweede (
) geeft de coördinaat
aan waarnaar wordt gedifferentieerd; en de derde (
) geeft de component van
de resulterende afgeleide vector aan. Alle indices dienen te refereren naar hetzelfde
coördinatenstelsel.
Met bovenstaande definitie van de christoffelsymbolen kunnen we vergelijking
(265) schrijven als
 |
(261) |
De laatste term bevat twee sommaties (over
en
) en als we de bijbehorende
dummie indices herlabelen, vinden we
 |
(262) |
We zien dat het vectorveld
de componenten
heeft.
Merk op dat we voor partiële afgeleiden reeds de komma-notatie gebruiken,
. We definiëren
een nieuwe notatie
 |
(263) |
Nu is
een vectorveld als we de index
opvatten als één vast getal. Deze index kan echter meer waarden aannemen
en we kunnen
dan ook beschouwen als
zijnde geassocieerd met een
tensorveld dat de vector
afbeeldt op de vector
. Dit tensorveld wordt de
covariante afgeleide van
genoemd64 en aangeduid met
.
Haar componenten zijn
 |
(264) |
Op een cartesische basis zijn de componenten gelijk aan
omdat
dan de vectorvelden van de basis constant zijn. Op een gekromde basis moeten
we rekening houden met de afgeleiden van de basisvectoren en krijgen we
als componenten van
in het coördinatensysteem
waaraan de christoffelsymbolen refereren. Er bestaat één enkele
tensor die we
noemen. In cartesische coördinaten zijn de componenten
gelijk aan
. In algemene
coördinaten
worden de componenten
genoemd. We kunnen deze componenten op de
volgende manieren vinden: (i) reken ze direct uit met behulp van vergelijking
(269) hetgeen kennis vereist van de christoffelsymbolen voor dit
coördinatenstelsel; of (ii) verkrijg ze via de gebruikelijke tensortransformatie
vanuit een cartesisch systeem naar
. We demonstreren de
eerste methode aan de hand van een voorbeeld.
Voorbeeld: tensorcalculus in poolcoördinaten.
In poolcoördinaten is het vectorveld
constant: hetzelfde op
elk punt. In poolcoördinaten heeft dit veld de componenten
.
Deze componenten zijn duidelijk niet constant, terwijl
dat wel is. Dit komt
omdat de componenten refereren naar een niet constante basis. Als we deze
componenten zouden differentiëren naar, zeg,
, dan vinden we
zeker niet
, want dat dient
gelijk te zijn aan nul. We zien dus dat enkel het nemen van de afgeleide van de componenten
van een vector niet de afgeleide van de vector oplevert. We dienen ook de
niet-constante basisvectoren te differentiëren, in overeenstemming met
vergelijking (265). Omdat de cartesische basisvectoren
en
constante velden zijn (en hun afgeleiden dus verdwijnen) vinden we
Evenzo vinden we
 |
(266) |
We kunnen nu de afgeleide
uitrekenen
en vinden
Vereenvoudigen levert
zoals we verwachten.
We kunnen ook de christoffelsymbolen berekenen en vinden
 |
(268) |
We zien dat alle indices naar hetzelfde coördinatenstelsel refereren.
De covariante afgeleide verschilt enkel van de partiële afgeleide
als de basisvectoren niet constant zijn. Een scalairveld
hangt echter niet
van de basisvectoren af en dus is haar covariante afgeleide gelijk aan haar
partiële afgeleide en dat is de gradiënt,
 |
(269) |
Vervolgens beschouwen we de divergentie en Laplace operatoren.
In cartesische coördinaten is de divergentie van een vector
gelijk aan
. Dit is een getal (scalairveld) dat we krijgen
door contractie van de indices van
. Deze contractie (dit getal dus) hangt
niet van het coördinatenstelsel af en we kunnen de divergentie van
dan ook uitrekenen in andere coördinaten
door weer de
componenten van
te contraheren over haar twee indices. Het
resultaat is een getal met de waarde
.
Het is belangrijk om in te zien dat dit hetzelfde getal is als
in cartesische coördinaten. Dus
 |
(270) |
waarbij de normale indices refereren naar cartesische coördinaten, terwijl
die met accenten refereren naar een willekeurig systeem.
Wellicht is de lezer vertrouwder met de Laplace operator en dat is de
divergentie van de gradiënt. Vergelijking (276) geeft de
divergentie van een vector, terwijl de gradiënt een 1-vorm is. We dienen
deze 1-vorm dus eerst om te schrijven in een vector. We zullen dit weer
uitwerken aan de hand van een voorbeeld.
Voorbeeld: divergentie en Laplace operator in poolcoördinaten.
In poolcoördinaten hebben we voor de divergentie
 |
(271) |
waarbij we vergelijking (269) en de verschillende christoffelsymbolen
in poolcoördinaten (vergelijking (274)) gebruikt hebben.
Teneinde de Laplace operator te vinden, starten we met een scalairveld
en bepalen we de vector gradiënt. Dat is reeds gebeurd in vergelijking (264).
We vullen deze vector in in vergelijking (277) en vinden
 |
(272) |
Dit is de Laplace operator is euclidische poolcoördinaten en deze is
identiek aan
 |
(273) |
Ter afronding bekijken we de afgeleiden van 1-vormen en hogere-orde tensorvelden.
Om de afgeleide van een 1-vorm te vinden gebruiken we de eigenschap dat een
1-vorm en vector samen een scalair geven. Dus als
een 1-vorm is
en
een vector, dan is voor gegeven
,
ook een 1-vorm,
een vector, en
een scalair. In een willekeurig coördinatenstelsel wordt deze scalair
geschreven als
. Daarom geldt voor
volgens de productregel voor afgeleiden
 |
(274) |
We kunnen vergelijking (269) gebruiken om
te vervangen door
hetgeen de componenten zijn van
en vinden
 |
(275) |
waarbij we in de laatste stap termen verwisseld hebben en dummie indices andere
namen gegeven. Van iedere term in bovenstaande vergelijking weten we dat het een
tensorcomponent is voor willekeurige
, behalve van die tussen haakjes.
Omdat vermenigvuldigen en optellen van tensorcomponenten altijd nieuwe
tensoren oplevert, moet het zo zijn dat de term tussen haakjes ook een tensor is.
Dit is de covariante afgeleide van
. Er geldt dus
 |
(276) |
Verder geldt
 |
(277) |
We zien dat covariant differentiëren aan dezelfde soort productregel voldoet
als vergelijking (280). Dit kan ook niet anders, want in cartesische coördinaten
staat
voor partiëel differentiëren van componenten.
We kunnen nu de volgende uitdrukkingen vergelijken.
 |
(278) |
en zien enkele overeenkomsten en enkele verschillen. We herinneren ons dat
de laatste index van het christoffelsymbool de differentiatie index is. Dit betekent
dat enkel de andere indices met de metriek naar boven of beneden kunnen worden gehaald.
Wat er dan nog overblijft is het tekenverschil. Hierbij helpt het om zich te
herinneren dat
te maken had met afgeleiden van
basisvectoren. Het lijkt daarom redelijk te veronderstellen dat
te maken heeft met afgeleiden van basis 1-vormen.
De tekenverandering duidt erop dat de basis 1-vormen tegenovergesteld veranderen
aan de basisvectoren, hetgeen redelijk is als we beseffen dat de
contractie
een constante is met afgeleide nul.
Dezelfde procedure leidt ook tot
We zien dat deze uitdrukkingen een bepaalde systematiek hebben. Zo is er een
term
voor elke index; een boven index wordt als een vector behandeld en een beneden index als
een 1-vorm.
Next: Christoffelsymbolen en de metriek
Up: Wiskunde II - Curvelineaire
Previous: Vectoren en 1-vormen
Contents
Jo van den Brand
2009-01-31