Een tensor van het type
wordt een covector, een covariante vector, een lineaire functionaal38 of
een 1-vorm genoemd. De lineaire functionaal39
heeft een vector als argument en beeldt af op de reële getallen:
is een reëel getal40. De functionalen voldoen aan
de axioma's voor een vectorruimte. Deze ruimte wordt de duale vectorruimte
genoemd om het onderscheiden van de ruimte van alle vectoren
.
De componenten van
worden
genoemd en er geldt
![]() |
(121) |
De componenten van op een andere basis
zijn
![]() |
(123) |
Omdat de 1-vormen een vectorruimte opbouwen, kunnen we een verzameling van
onafhankelijke 1-vormen als basis kiezen. We hebben de basis
reeds gebruikt om de componenten van de 1-vorm te definiëren. We kunnen
nu de geassocieerde 1-vorm basis
definiëren die we duaal aan
noemen. Dat wil
zeggen dat we de verzameling
zó kiezen, dat
![]() |
(125) |
Voorbeeld: duale basis in euclidische ruimte
We beschouwen de euclidische ruimte met cartesische coördinaten
en de bijbehorende basis van eenheidsvectoren
.
We gebruiken dit systeem weer als algemene referentie om een ander, niet cartesisch
systeem,
, te beschrijven.
We kunnen de gradiënt van een scalaire functie beschouwen als een
1-vorm. Teneinde dat duidelijk te maken gaan we weer even terug
naar onze beschrijving in de drie-dimensionale euclidische ruimte.
Vergelijking (112) geeft de natuurlijke
basis
op punt
, waarbij
we de coördinaten
gebruiken om punten te labelen.
Er is een andere manier om het coördinatensysteem
te
gebruiken om een basis te construeren op punt
.
Allereerst inverteren we vergelijkingen (107)
om
,
en
te krijgen in termen van
,
en
,
![]() |
(127) |
![]() |
(128) |
![]() |
(129) |
Laten we nu een concreet voorbeeld beschouwen. Er geldt
![]() |
(130) |
![]() |
(131) |
De positievector wordt gegeven door
![]() |
(132) |
(133) |
We vinden voor de vectoren van de duale basis
(134) |
Gegeven een vectorveld
kunnen we op elk punt
de
vector
beschrijven ten opzichte van de natuurlijke basis
of de duale basis
.
We schrijven
![]() |
(135) |
![]() |
Bij vectoren denken we meestal aan een pijl als we een beeld nodig hebben.
Het kan handig zijn om ook een voorstelling van een 1-vorm te hebben.
Dit beeld moet het feit uitdrukken dat een 1-vorm een afbeelding
is van een vector naar een reëel getal. In de drie-dimensionale
ruimte kan men zich een 1-vorm op punt
voorstellen als een aantal parallelle vlakken. De contractie met een
vector
is dan het aantal vlakken dat door de vector
`doorboort' wordt. Hoe dichter de oppervlakken bij elkaar staan,
hoe groter
.
Het dualisme is overigens compleet, omdat we vectoren ook kunnen beschouwen als
functies die 1-vormen afbeelden op de reële getallen. Gegeven vector
krijgen we een reëel getal als we de vector voorzien van een 1-vorm,
![]() |
(136) |
Voordat we de beschrijving van 1-vormen afsluiten zullen we nog een
speciale 1-vorm bespreken, de gradiënt. Beschouw een scalairveld
. De wereldlijn van een waarnemer meet een waarde voor
voor elke gebeurtenis die hij meemaakt en deze waarde verandert voortdurend.
We parametriseren de wereldlijn met de eigentijd
van de waarnemer
en dit staat ons toe om de coördinaten van gebeurtenissen op de wereldlijn
uit te drukken als functies van
. Er geldt
. De viersnelheid
heeft componenten
en omdat
een functie is van
,
,
en
, is
op de
wereldlijn impliciet een functie van
,
.
De mate van verandering van
op de wereldlijn, dat is de
afgeleide, bedraagt
![]() |
(137) |
We kunnen vergelijking (144) nog controleren op haar consistentie
door te bestuderen hoe de componenten transformeren. Voor een 1-vorm
moet gelden
.
We weten hoe partiële afgeleiden transformeren, namelijk
![]() |
(139) |
![]() |
(140) |
Van nu af aan zullen we partiële afgeleiden aanduiden met de komma-notatie.
Er geldt de definitie
![]() |
(141) |