Op dit moment worden we gebombardeerd door
energetische deeltjes uit de kosmos. Gemiddeld is de flux
ongeveer 150 geladen deeltjes per vierkante meter en
per seconde (voor een groot deel muonen met een energie
van ongeveer 2 GeV).
Kosmische straling werd ontdekt door de Limburgse geestelijke
Theodore Wulf in het begin van de twintigste eeuw. Theodore Wulf
fabriceerde uiterst nauwkeurige elektrometers. Hij nam echter
waar dat hoe goed hij een elektrometer ook isoleerde, na verloop
van tijd de aangebrachte lading geneutraliseerd werd.
De gangbare theorie, geformuleerd door Ernest Rutherford,
was dat dit veroorzaakt werd
door de straling van radioactieve elementen in de aardbodem.
Theodore Wulf trachtte deze bijdrage te elimineren, door
zijn elektrometers te plaatsen op het hoogste gebouw ter
wereld, op dat moment de 324 m hoge Eiffeltoren in Parijs.
Metingen toonden aan dat het ontladen van de elektrometers
met dezelfde snelheid doorging. Hierop nam Victor Hess in 1912
enkele elektrometers, vervaardigd door Theodore Wulf,
mee in ballonvluchten. Het was duidelijk dat voor hoogten
groter dan 1 km de ontlading toenam en zelfs verdubbelde bij 4 km.
Dit was het moment van de ontdekking van kosmische straling.
Sinds die tijd is de samenstelling,
het energiespectrum en de ruimtelijke en tijdverdeling van deze
straling uitvoerig bestudeerd. Kosmische straling vormt een
belangrijke component van ons sterrenstelsel: haar energiedichtheid,
ongeveer 1 eV/cm, is van dezelfde orde van grootte als
de energiedichtheid van het galactisch magnetisch veld en de
thermische beweging van het gas.
![]() |
Kosmische straling is bestudeerd op verschillende hoogten, met
ballonnen, raketten en satellieten in de atmosfeer, maar ook
in mijnen diep ondergronds. De straling die op de aardatmosfeer
invalt bestaat uit kernen, elektronen, positronen, fotonen en
neutrino's. Het is gebruikelijk om enkel de geladen deeltjes
kosmische straling te noemen. Zo wordt -ray en
-ray
astronomie bedreven. Het lot van een
kosmisch proton, dat met een hoge energie op de aardatmosfeer
invalt, wordt geschetst in figuur 21.
Het proton gaat een interactie aan met een stikstof- of zuurstofkern
en dat heeft een reeks van gebeurtenissen tot gevolg. In eerste
instantie wordt een groot aantal hadronen geproduceerd, waarbij
pionen domineren. Er kunnen echter ook antinucleonen, kaonen
en hyperonen geproduceerd worden. Deze hadronen zullen op hun beurt
weer wisselwerken met de stikstof- en zuurstofkernen in de atmosfeer,
terwijl de onstabiele deeltjes ook via de zwakke wisselwerking
kunnen vervallen. Merk op dat hierbij de verhouding van elektron
tot muon (anti)neutrino's 1:2 is. De vervalsproducten bestaan bijvoorbeeld
uit elektronen, muonen, neutrino's en fotonen. De fotonen kunnen
aanleiding geven tot paarproductie van deeltjes. De muonen zijn
instabiel, maar kunnen veelal vanwege tijddilatatie toch
het aardoppervlak bereiken. Samenvattend, kan een hoog-energetisch
proton een `cascade shower' initiëren, waarbij een groot aantal
deeltjes, verspreid over een oppervlak van vele vierkante kilometers,
het aardoppervlak kan bereiken. In tegenstelling tot een proton,
zal een hoog-energisch foton meestal slechts een klein aantal
muonen produceren. In het volgende zullen we ons concentreren op
de primaire kosmische straling en de compositie van de `shower'
niet verder bespreken.
![]() |
Het is duidelijk dat het energiespectrum geen thermische
verdeling heeft: het is niet exponentieel, maar valt minder steil af.
Een redelijke fit aan de meetgegevens, afgezien van de laagste
energieën, geeft
![]() |
Er zijn nog twee factoren van belang in de discussie van de
energiespectra van kosmische straling. De eerste is de isotropie van de
straling, de tweede de constantheid in de tijd.
Metingen geven aan dat de flux van kosmische straling
isotroop is voor energieën kleiner dan eV. Er zijn
aanwijzingen dat de flux uit het centrum van ons melkwegstelsel
ongeveer 1 % groter is dan gemiddeld. De tijdafhankelijkheid van
de intensiteit over langere perioden is bestudeerd door te kijken
naar de abondantie van nucleïden in maangesteente en meteorieten.
Hieruit kan men afleiden dat de intensiteit van kosmische straling
constant is geweest over een periode van 1 miljard jaar.
De hierboven beschreven experimentele aanwijzingen impliceren
dat de bron van kosmische straling de volgende eigenschappen
dient te beziten: hij dient deeltjes met energieën
tot bijna eV te produceren met een spectrum zoals gegeven
door vergelijking (85). De totale energie
geproduceerd in ons melkwegstelsel dient ongeveer
J/jaar
te zijn; de straling dient isostroop en constant te zijn over
minstens
jaar. Het primaire spectrum dient zware elementen
te bevatten tot ongeveer
, maar met minder dan 1 % antihadronen.
Er is nog geen model geformuleerd dat in staat is alle meetgegevens
uniek en bevredigend te beschrijven. De drie belangrijkste openstaande
vragen zijn (1) Waar komen de kosmische stralen vandaan? (2) Hoe worden
de kosmische deeltjes geproduceerd? (3) Hoe worden ze versneld? In het volgende
zullen we enkele opmerkingen hierover maken.