In het voorgaande hebben we diverse verbrandingsprocessen die zich in sterren afspelen beschreven. In deze fusiereacties worden elementen geproduceerd en tegelijkertijd wordt meer en meer kernbrandstof opgebruikt. Wat gebeurt er wanneer er geen brandstof meer is? Volgens de gangbare theorieën kan een ster op vier manieren aan zijn einde komen: het kan een zwart gat, een witte dwerg, of een neutronenster worden, of het kan volledig fragmenteren. Haar uiteindelijke lot wordt bepaald door de beginmassa van de ster. Als deze massa minder is dan ongeveer vier zonnemassa's, dan zal de ster een witte dwerg worden. Als deze massa echter groter is dan ongeveer vier zonnemassa's, kan een supernova ontstaan die resulteert in een neutronenster, een zwart gat of in volledige fragmentatie. Zwarte gaten trekken zich oneindig lang samen en benaderen, maar zullen dit nooit bereiken, een straal van ongeveer 3 km en een dichtheid van meer dan g/cm. Neutronensterren hebben een straal van ongeveer 10 km en een centrale dichtheid die groter is dan die van kernmaterie, ongeveer g/cm. In het volgende bespreken we de formatie en eigenschappen van neutronensterren.
Stel dat het fusieproces ten einde loopt en de ster begint te contraheren
onder zijn eigen gravitatie. Volgens het Pauli principe dient een systeem
dat elektronen bevat spinparen te vormen met impulsen die minstens
verschillen. Dit betekent dat in drie dimensies de grootste
impuls in elke richting minstens de waarde
dient te hebben. Merk op dat in deze bespreking we ons niet druk maken
over factoren 2 of , etc. De minimum impuls kunnen we vinden uit
Heisenberg's onzekerheidsrelatie en is geassocieerd met de maximale onzekerheid
in de plaats van het deeltje, hetgeen de grootte () van de ster is.
We vinden hiermee voor de minimum impuls in de -richting
, met de constante van Planck.
We kunnen nu het effect van het Pauli principe in rekening brengen
door te vermenigvuldigen met
en vinden de minimum waarde
die de grootste impuls in de -richting dient te hebben.
De drie richtingen combineren om een kinetische energie te
leveren van
(57) |
We kunnen voor een witte dwerg de toestandsvergelijking afleiden
door op te merken dat
en we zien dat de Fermi gasdruk
enkel afhangt van de verhouding , het aantal elektronen per
volume eenheid. Deze elektronendichtheid is evenredig met de
massadichtheid
en we vinden hiermee de Fermi
toestandsvergelijking
(60) |
Een ster die gedragen wordt door elektron ontaarding wordt een
witte dwerg genoemd. Ook de protonen in het plasma van de ster zijn
onderhevig aan de onzekerheidsrelatie en het Pauli principe. Derhalve
vormen de protonen ook een ontaard gas en leveren ze een bijdrage tot
de gasdruk van de ster. Omdat de kinetische energie gegeven wordt
door
leveren protonen bij dezelfde
waarde van impuls een beduidend kleinere bijdrage tot de kinetische
energie en daarmee de gasdruk (het schaalt omgekeerd evenredig met de massa).
Witte dwergen worden waargenomen door sterrenkundigen en komen
relatief veel voor: typisch 1 op de 10 sterren is een witte dwerg.
Als een ster massief is, dan worden de elektronen in een klein
volume gedwongen door de gravitatiekracht. Hierdoor wordt hun typische
snelheid groot, in de orde van de lichtsnelheid. Om te begrijpen wat
er dan fysisch gebeurt, dienen we een relativistisch ontaard elektronengas
te beschouwen.
We nemen hierbij aan dat de elektronen een gas vormen van ultra-relativistische
vrije fermionen, die zich in een volume bevinden. Alle beschikbare
toestanden zijn bezet tot de Fermi energie . Dit ontaarde
elektronengas levert de druk die in evenwicht is met de gravitationele
aantrekking.
Voor ultra-relativistische deeltjes wordt het verband
tussen energie en impuls gegeven door
.
Analoog aan vergelijking (61) wordt de druk voor een ontaard
relativistisch elektrongas gegeven door
(62) |
(63) |
|
(64) |
Men neemt aan dat neutronensterren zich ontwikkelen uit de gravitationele
samenstorting van sterren die massiever zijn dan ongeveer acht zonnemassa's.
Tegen het einde van de diverse stadia van kernverbranding heeft de
temperatuur een waarde van ongeveer
K bereikt
in een centrale, voornamelijk uit ijzer bestaande, kern ter grootte van
ongeveer 1,5 zonnemassa. Het element Fe heeft de meest stabiele
kern bij lage temperatuur en druk. Bij de druk, dichtheid en temperatuur
van de centrale kern zullen de atomen volledig geïoniseerd zijn,
waarbij de vrije elektronen een ontaard gas vormen. Het gedrag van deze
elektronen bepaalt de verdere evolutie van de ster.
De ultra-relativistische witte dwerg is niet stabiel voor gravitationele ineenstorting.
De sterkern verliest elektronen vanwege elektronvangst25 door het ijzer, waarbij
neutrino's worden uitgezonden. Als elektronen niet langer weerstand kunnen
bieden aan de massa van de kern, stort de ster in. De gravitationele energie
die hierbij vrijkomt wordt in warmte en kinetische energie omgezet. Kernen
gaan hierbij over tot een gas van nucleonen en de dichtheid van de kern van
de ster neemt toe tot waarden die ongeveer twee keer zo groot
zijn als die van kernmaterie. Op dit punt aangenomen, stopt de compressie
omdat het nucleongas nu de druk levert die nodig is om verdere ineenstorting te
voorkomen.
In het geval van niet al te grote massieve
sterren, stuitert de kern wat op en neer als de compressie stopt, waardoor
uitgaande drukgolven ontstaan die resulteren in een schokgolf. Deze schokgolf
zal de mantel van de ster doen scheuren waardoor er een explosie volgt. Op
deze wijze wordt een type II supernova geboren. De energie van de ineengestorte
kern, ongeveer
J, wordt in een tijdspanne van ongeveer 10 s
uitgezonden in de vorm van neutrino's, waarbij er een neutronenster resteert.
De neutrino's van SN1987a zijn op aarde waargenomen door het Superkamiokande
en IMB experiment, waarbij de energie- en
tijdverdeling van deze neutrino's gemeten is.
Neutrino emissie is een efficiënt koelproces voor de resterende
neutronenster. De ster koelt al fors binnen een paar seconden en heeft na
een paar dagen een interne temperatuur van ongeveer K bereikt. Deze
interne temperatuur blijft zeker boven de K gedurende de eerste
duizend jaar, met neutrino emissie als het belangrijkste koelproces.
Daarna wordt foton-emissie het dominante koelproces en bereikt de
neutronenster een temperatuur van ongeveer K.
|
We beschouwen als eerste de dichtheid en samenstelling van de ster. Voor
een gegeven massa van de neutronenster, kunnen we de straal en dichtheidsverdeling
uitrekenen26.
Voor een ster met een straal van 10 km is de centrale dichtheid ongeveer
g/cm. De dichtheid neemt toe van nul, aan de top van
de `atmosfeer', tot een waarde die groter is dan die van kernmaterie in
het centrum. Uit de dichtheid kunnen we de samenstelling op een gegeven
diepte afleiden. De buitenste laag bestaat voornamelijk uit Fe, het
eindresultaat van het proces van kernverbranding. De dichtheid neemt toe
als we in de richting van het centrum van de ster gaan en de Fermi energie
wordt dusdanig groot, dat elektronvangst kan optreden, net zoals dat
het geval was bij het ontstaan van een neutronenster in de pre-supernova fase.
Bij deze hogere temperatuur worden meer neutronen-rijke isotopen
gevormd. Elektronvangst blijft toenemen en bij een dichtheid van ongeveer
g/cm zullen kernen met 82 neutronen, zoals Kr,
het meest stabiel zijn. Merk op dat gewoon krypton op aarde een atoomgetal
heeft. De meest stabiele nucleïden bij dergelijke hoge drukken
zijn dus zeer neutronen-rijk. Onder normale toestanden zouden dergelijke
kernen direct vervallen door elektron-emissie. Echter bij drukken die heersen
in een neutronenster, zijn alle beschikbare toestanden reeds door elektronen
bezet en verbiedt het Pauli principe een dergelijk beta-verval.
Het buitenste neutron van Kr is nauwelijks gebonden. Als de
dichtheid groter wordt dan
g/cm, beginnen de
neutronen uit de kernen te lekken en ontstaat er een ontaarde vloeistof.
Als de druk verder toeneemt, zullen de kernen in deze zogenaamde
`neutron drip line' meer en meer neutronen-rijk worden en in grootte
groeien. Bij een dichtheid van ongeveer
g/cm,
beginnen de kernen elkaar te raken en gaan ze in elkaar over om een
continue vloeistof van neutronen, protonen en elektronen te vormen.
Neutronen zijn hierbij in de meerderheid en de fractie protonen wordt
geraamd op ongeveer 4 % van alle materie. De neutronen kunnen niet
vervallen in protonen, omdat de energie van het vrijkomende elektron
kleiner zou zijn dan de Fermi energie van het elektrongas. Het
verval is derhalve verboden door het Pauli principe.
Als de energie nog groter wordt, is het energetisch mogelijk om
via elektronvangst meer massieve elementaire deeltjes te vormen,
zoals bijvoorbeeld
(65) |
|
Als we onze aandacht nog een keer richten op de druk in een
neutronenster, dan hebben we reeds gezien dat het ontaarde elektronengas
bij relatief lage drukken, de tegendruk levert die ineenstorting van
de ster voorkomt. Bij hogere drukken wordt volledige ineenstorting
voorkomen door een combinatie van twee effecten, de afstotende kracht
in de nucleon-nucleon interactie en de energie ontaardheid van de
neutronen. Fig. 16 toont dat neutronen domineren bij
de hoogste drukken. Ze vormen een ontaard Fermigas en we kunnen de
argumenten die geleid hebben tot vergelijking (62)
herhalen voor het niet-relativistische geval. We vervangen in
vergelijking (62) door en stellen (dus
vermenigvuldigen met een factor 2). Dit betekent dat de straal van een
neutronenster ongeveer 600 keer kleiner is dan die van een witte dwerg,
of wel ongeveer 17 km.
We vinden dan weer dat
de druk toeneemt met afnemend volume totdat het, samen met de
harde-pit repulsie van de NN-kracht,
in evenwicht is met de gravitationele aantrekking.
Het bestaan van neutronensterren is reeds in de jaren dertig van de
vorige eeuw voorspeld. Hun ontdekking kwam onverwacht in 1967 toen
een nieuwe klasse hemellichamen werd waargenomen. Deze objecten zijn
puntvormig, staan buiten ons zonnestelsel en zenden periodieke
radiogolven uit. Ze werden pulsars genoemd en op dit moment zijn
er meer dan 1000 bekend. Hun periode varieert van ongeveer 1,5 ms tot 4 s.
In 1968 suggereerde
Gold28
dat een pulsar een neutronenster is. De periode
van de pulsar wordt geassocieerd met de rotatiefrequentie van de
neutronenster. De frequentie neemt geleidelijk af vanwege het verlies
aan rotatie energie. Dit energieverlies is aanzienlijk, zo is het
verlies van rotatie energie van de Krabpulsar ongeveer even groot
als de totale energie uitgezonden door deze nevel. De neutronenster
is dus de energiebron van de enorme Krabnevel.
Men heeft pulsars niet alleen waargenomen als radiosterren, maar
ook is periodieke emissie van licht gemeten. De perioden,
de vertragingssnelheden, en de plotselinge veranderingen van de
perioden zijn zorgvuldig bestudeerd. Hiermee zijn diverse
eigenschappen van neutronensterren vastgesteld en weten we
meer van het gedrag van kernmaterie bij
dichtheden groter dan g/cm.