Rond het jaar 1910 werden de eerste experimenten uitgevoerd waarbij
hoog-energetische deeltjes46werden verstrooid aan de atomen van
metaalfolies.
De hoogste kinetische energieën, die de fysici toen ter beschikking
stonden, werden bepaald door het -verval van natuurlijke
radionucleïden en bedroegen
MeV.
Indien men -deeltjes op een target schiet, dan vinden er vaak
botsingen plaats met de elektronen (zie figuur 45a).
Vanwege de geringe massa van de elektronen zal een
-deeltje
slechts over een relatief kleine hoek afgebogen worden. In
daartoe geschikte detectoren kunnen we deze terugstoot-elektronen
(zogenaamde -elektronen) meten. Deze botsingen interesseren
ons echter niet in de volgende discussie.
Het veroorzaakte grote opschudding toen destijds bleek dat er soms
gebeurtenissen plaatsvinden, waarbij een -deeltje over
een grote hoek (zie figuur 45b) afgebogen
of zelfs in achterwaartse richting verstrooid wordt
(zie figuur 45c).
Figuur 46 toont de relatieve waarschijnlijkheid
van zulke (verstrooiings)gebeurtenissen, zoals ze in 1913 door
Geiger en Marsden gepubliceerd werden.
Uit de data van deze experimenten kon Rutherford afleiden, dat in het inwendige van een atoom een geladen kern zit, die een positieve lading draagt (waarbij het ladingsgetal van het onderzochte target is) en die nagenoeg de hele massa van het atoom in zich herbergt. Het lukte hem verder om bij benadering de grootte van enkele kernen te bepalen. In het volgende proberen we zijn gedachtengang weer te geven (maar in moderne notatie en beperkt tot de essentiële zaken).
We nemen eerst aan dat een kern oneindig zwaar is (vergeleken met de
massa van het -deeltje) en bij de botsing in rust blijft.
Figuur 47 toont een klassieke voorstelling
waarbij een geladen deeltje met
een impuls , kinetische energie
, met een ` botsingsparameter'
op een kern wordt geschoten.
Onder de aanname dat de wisselwerking tussen het
-deeltje
en de kern door de Coulombpotentiaal
(72) |
De oppervlakte van het doelwit, , voor een botsing met een
botsingsparameter tussen en is gelijk aan de
oppervlakte van de bijbehorende circelvormige ring
(73) |
(74) |
(75) |
Wat betekent `niet te dicht' naderen? We kunnen niet verwachten dat
de formule van Rutherford nog geldig is wanneer vergelijking (128)
niet meer juist is47.
Dat is zeker het geval, indien de deeltjes elkaar
raken of doordringen.
Er moet dus gelden
(76) |
(77) |
Figuur 48 laat zien dat we uit de gemeten hoek , waarbij afwijkingen van Rutherford-verstrooiing optreden, dus de som van de beide stralen kunnen bepalen48.
Figuur 49 toont dat we, indien we nu de gemeten interactieafstanden
uitzetten als functie van de
derde-machts wortel uit het massagetal van het target,
een rechte lijn vinden. Er geldt dus
(78) |
(79) |
(80) |