Next: De onzekerheidsrelaties van Heisenberg
Up: Grondslagen van de quantummechanica
Previous: Axiomas
  Contents
We dienen nu enkel nog te weten wat de operatoren zijn die corresponderen
met de desbetreffende fysische grootheden. Helaas kunnen deze niet algemeen
afgeleid worden en dient men analogiën te gebruiken. De juiste operator
is die, waarvoor men in het grensgeval met de klassieke mechanica de
bekende klassieke resultaten verkrijgt. Dergelijke analogiën worden
bijzonder duidelijk indien men de klassieke mechanica uitdrukt
in het Hamilton en Lagrange formalisme (hetgeen we hier niet zullen doen).
Op deze wijze vindt men dat de operator van de positie
overeenkomt
met het vermenigvuldigen met de variabele
,
 |
(348) |
De operator van de impulscomponent
correspondeert met de
partiële afgeleide naar
,
 |
(349) |
We vragen ons af hoe de toestanden er uitzien, waarvoor de deeltjes
een scherpe waarde van de impulscomponent
hebben. In dat geval
dient hun toestandsfunctie
een eigenfunctie van de impulsoperator
zijn,
 |
(350) |
Enkel een exponentiële functie is evenredig met zijn eigen afgeleide
en daarom wordt een toestand met scherp gedefinieerde impuls
geschreven als
 |
(351) |
Het reële deel hiervan is een harmonische golf die geschreven
kan worden als
 |
(352) |
waarbij de golflengte gelijk is aan
zoals
vereist door de Broglie. Enkel harmonische
golven hebben
een scherp bepaalde impuls. Nuttig is de afkorting
,
met
het golfgetal, waarmee de impulseigenfunctie geschreven kan
worden als
 |
(353) |
Het is iets gecompliceerder om de vraag te beantwoorden welke toestanden
corresponderen met een deeltje dat zich
op een scherp bepaalde positie bevindt, bijvoorbeeld
op positie
. In dat geval dient
een eigenfunctie van de
plaatsoperator te zijn,
 |
(354) |
Hierbij dient vermenigvuldigen met de variabele
overeen te komen
met vermenigvuldigen met de constante
. Als we dat proberen, dan
vinden we dat hiervoor de functie
overal gelijk
aan nul dient te zijn, behalve bij
! Deze functie, die overal nul is behalve
op de positie
, waar ze oneindig is, heet de
-functie.
Men kan zich deze functie voorstellen als bijvoorbeeld een
Gaussverdeling waarvan de breedte steeds kleiner wordt, maar waarvan het maximum
tegelijkertijd steeds hoger wordt. Indien
geen
-functie
is, dan heeft
geen scherpe waarde en kan het deeltje zich overal
bevinden. Volgens de axiomas van de quantummechanica wordt de
meest waarschijnlijke positie dan gegeven door
 |
(355) |
Deze vergelijking ziet er hetzelfde uit die voor de gemiddelde waarde
van een grootheid
, waarvan we enkel de waarschijnlijkheidsverdeling
kennen,
 |
(356) |
indien we ervan uitgaan dat
op de juiste wijze genormeerd is.
Dan geldt namelijk dat
.
Men kan
dus interpreteren als de
waarschijnlijkheid13 dat bij een meting
het deeltje in het interval tussen
en
zou worden aangetroffen.
Next: De onzekerheidsrelaties van Heisenberg
Up: Grondslagen van de quantummechanica
Previous: Axiomas
  Contents
Jo van den Brand
2004-09-25