Het blijft een fascinerende vraag of er werkelijk zoiets
bestaat als elementaire deeltjes. Is het mogelijk om ons universum
uit een klein aantal eenvoudige elementaire bouwstenen samen
te stellen? Is het mogelijk de in de natuur voorkomende dingen in
steeds kleinere substructuren te ontbinden, of stuit men uiteindelijk
op een grens? Bestaan er deeltjes, die principiëel niet verder deelbaar
zijn? En als deze elementaire deeltjes werkelijk bestaan,
hoeveel verschillende soorten zijn er dan
nodig voor een correcte beschrijving
van de natuur en welke eigenschappen (massa, lading, spin, enz.)
hebben deze objecten?
In dit hoofdstuk zullen we een voorlopig antwoord op deze
vragen geven. Het zal blijken dat het
uiteindelijke bewijs van vele van de uitspraken die
in dit hoofdstuk gedaan zullen worden, vaak slechts in het vervolg
van de studie gegeven kan worden.
Het is opmerkelijk dat het bestaan van enkele elementaire deeltjes
door theoretici voorspeld is, en dat experimentatoren
op basis van de gepostuleerde
eigenschappen - vaak na tientallen jaren onderzoek -
het bestaan van deze deeltjes aangetoond hebben.
Een voorbeeld is het neutrino (
), dat in 1931 door
Wolfgang Pauli ingevoerd werd, om de klassieke behoudswetten
(energie, impuls, impulsmoment) voor -verval te `redden'.
De existentie van het neutrino werd twintig jaar later (door Cowan en
Reines) direct bewezen. Een ander voorbeeld zijn de ijkbosonen,
en , die naast het foton een cruciale rol spelen
in de theorie van de elektrozwakke wisselwerking (zie ook hoofdstuk
1.2). Het bestaan van deze deeltjes kon slechts experimenteel
aangetoond worden nadat men op CERN (Geneve, Zwitserland)
een geschikte deeltjesversneller,
de SPS proton-antiproton collider, gebouwd had.
Merk op dat er ook deeltjes zijn, waarvan het bestaan
reeds enige tijd geleden gepostuleerd is, maar
die echter experimenteel
zijn aangetoond22.
Zo zoekt men op dit moment met allergrootste inspanning naar het
zogenaamde Higgs-boson. Dit deeltje is nodig voor onze beschrijving
van het mechanisme van spontane symmetriebreking in de elektrozwakke
ijkveldentheorie. Verder valt ook het magnetische monopool in deze klasse.
Het bestaan van dit laatste deeltje is gepostuleerd om de Maxwell
vergelijkingen meer symmetrisch te maken. Er zijn nog de
zogenaamde tachyonen, die snelheden groter dan de lichtsnelheid
hebben23.
Ook zijn er nog gepostuleerde deeltjes met namen als leptoquark,
gravitino, instanton, enz.
Tenslotte zijn er deeltjes, waarvan het bestaan niet op theoretische
gronden voorspeld is, maar die desalniettemin in experimenten
waargenomen werden (en waarvan men zelfs op dit moment nog niet
weet waar ze eigenlijk `goed voor zijn'). In deze categorie
vallen bijvoorbeeld
de muonen (), deeltjes die zich gedragen als de
gewone elektronen (), maar een veel grotere massa hebben.
Het is reeds lang bekend dat de gewone materie uit moleculen bestaat,
die uit ongeveer honderd verschillende elementen samengesteld kunnen
worden. Elk element bestaat uit een minuscule atoomkern (ongeveer
100.000 keer kleiner dan het atoom) en een elektronenwolk. De elektronen,
en vooral die in de buitenste schillen en die dus het minst sterk
gebonden zijn, bepalen de eigenschappen van het element voor de
vaste-stof fysica, scheikunde en biologie. Vanwege de geringe energie
die in deze vakgebieden per atoom omgezet kan worden (enige eV),
kan de atoomkern als inert beschouwd worden. Enkel zijn lading
en massa zijn van belang24, en de kern kan
als ondeelbaar beschouwd worden, waarbij zijn substructuur geen enkele
rol speelt.
Als hogere energieën ter beschikking staan - voor de klassieke kernfysica
beschouwt men typische energieën van enkele MeV - kan de kern aangeslagen
of zelfs gespleten worden. Tegenwoordig25 weten we dat elke kern is samengesteld uit
protonen en neutronen. Protonen en neutronen zijn
verschillende manifestaties van een hypothetisch kerndeeltje,
genaamd het nucleon.
Vroeger dachten we dat het nucleon
een elementair deeltje was, en uit gewoonte wordt dat nu soms
nog wel eens gezegd. Echter, met elementair deeltje
bedoelen we dat het deeltje geen structuur vertoont althans voorzover
we dat kunnen meten. In dat licht bezien
was het correct, dat we vroeger
het proton en neutron als elementair deeltje beschouwden, terwijl
we nu weten dat het nucleon opgebouwd is uit nog fundamentelere deeltjes.
Rond het jaar 1935 zag de wereld er zeer eenvoudig uit; fysici hadden
voldoende aan slechts enkele elementaire deeltjes om het
universum op te bouwen. Deze deeltjes zijn gegeven in tabel 4.
(641) |
(642) |
(643) |
(644) |
Tot nu toe zijn we niet op het begrip antimaterie ingegaan, ofschoon
Paul Dirac al in 1927 een relativistische toestandvergelijking voor het
elektron had opgesteld, waaruit het bestaan van een antideeltje voor het
elektron volgt. Het bestaan van dit positron werd vervolgens
aangetoond in 1932
door Carl Anderson van het California Institute of Technologie
in stratosfeertochten, waarbij experimenten met kosmische
straling werden uitgevoerd28. Tegenwoordig neemt men
aan dat er voor elk deeltje een antideeltje bestaat, met dezelfde massa,
dezelfde levensduur en dezelfde spin als dit deeltje, terwijl
alle andere eigenschappen, bijvoorbeeld
die met de lading te maken hebben, het tegenovergestelde teken hebben.
In enkele gevallen, zoals bijvoorbeeld bij het foton, zijn deeltje en
antideeltje identiek.
Naast de hadronen is er een andere klasse van deeltjes, die niet
sterk wisselwerken, de leptonen29.
Voor de opbouw van de `normale' wereld zijn enkel de vier deeltjes van de
eerste generatie, dus de up- en
down-quarks31, het elektron en zijn neutrino nodig.
De vier bijbehorende antideeltjes
(, , en ) vindt
men slechts zelden. Pas wanneer
we naar hoge energieën gaan, zoals het
geval is met kosmische stralen, de Big Bang
of bij deeltjesversnellers, dienen we ook de andere generaties in beschouwing
te nemen. Hiermee dringt zich dan ook direct de vraag op of met een verdere
toename van de beschikbare energie weer andere deeltjesfamilies gevonden zullen
worden. Hoewel deze vraag op dit moment niet afsluitend beantwoord kan worden,
is het wel zo dat de nieuwste experimenten bij LEP op CERN (vervalsbreedte van
de ) sterke aanwijzingen geven dat er drie en niet meer dan drie
generaties van deeltjes bestaan.