De Griekse wijsgeer Demokritos (Abdera, in Thracië, ca. 460
B.C. - ca. 370 B.C.) hield er een aantal interessante
opvattingen op na. Hij had bijvoorbeeld
het idee dat `het zijnde' bestaat
uit een oneindige veelheid van atomen die uitgebreidheid bezitten
en niet verder
deelbaar zijn (ó
os), dat
alle dingen zijn gemaakt uit een aantal atomen, en dat
een verandering bestaat uit een wijziging in de groepering
van de atomen; er zijn zwaardere en lichtere atomen: de lichtere
vormen het hemelgewelf en groeperen zich tot hemellichamen,
de zwaardere atomen vormen de aarde, die bolvormig is;
dat er een eindeloos
aantal werelden naast de onze bestaan, die werelden
ontstaan of vergaan
naargelang de atomen zich groeperen of weer uiteengaan.
Volgens Demokritos bestaan ook de levende wezens
enkel uit atomen, en heeft het levende
zich ontwikkeld uit het niet-levende.
Helaas is het overgrote deel van het werk van Demokritos verloren gegaan. Echter met het door hem ingevoerde begrip, atomos, heeft hij een der vruchtbaarste ideeën aan de wetenschap gegeven.
Het blijft een fascinerende vraag of er werkelijk zoiets
bestaat als elementaire deeltjes. Is het mogelijk om ons universum
uit een klein aantal eenvoudige elementaire bouwstenen samen
te stellen? Is het mogelijk de in de natuur voorkomende dingen in
steeds kleinere substructuren te ontbinden, of stuit men uiteindelijk
op een grens? Bestaan er deeltjes, die principiëel niet verder deelbaar
zijn? En als deze elementaire deeltjes werkelijk bestaan,
hoeveel verschillende soorten zijn er dan
nodig voor een correcte beschrijving
van de natuur en welke eigenschappen (massa, lading, spin, enz.)
hebben deze objecten?
In dit hoofdstuk zullen we een voorlopig antwoord op deze
vragen geven. Het zal blijken dat het
uiteindelijke bewijs van vele van de uitspraken die
in dit hoofdstuk gedaan zullen worden, vaak slechts in het vervolg
van de studie gegeven kan worden.
Het is opmerkelijk dat het bestaan van enkele elementaire deeltjes
door theoretici voorspeld is, en dat experimentatoren
op basis van de gepostuleerde
eigenschappen - vaak na tientallen jaren onderzoek -
het bestaan van deze deeltjes aangetoond hebben.
Een voorbeeld is het neutrino (
), dat in 1931 door
Wolfgang Pauli ingevoerd werd, om de klassieke behoudswetten
(energie, impuls, impulsmoment) voor
-verval te `redden'.
De existentie van het neutrino werd twintig jaar later (door Cowan en
Reines) direct bewezen. Een ander voorbeeld zijn de ijkbosonen,
en
, die naast het foton een cruciale rol spelen
in de theorie van de elektrozwakke wisselwerking (zie ook hoofdstuk
1.2). Het bestaan van deze deeltjes kon slechts experimenteel
aangetoond worden nadat men op CERN (Geneve, Zwitserland)
een geschikte deeltjesversneller,
de SPS proton-antiproton collider, gebouwd had.
Merk op dat er ook deeltjes zijn, waarvan het bestaan
reeds enige tijd geleden gepostuleerd is, maar
die echter experimenteel
zijn aangetoond1.
Zo zoekt men op dit moment met allergrootste inspanning naar het
zogenaamde Higgs-boson. Dit deeltje is nodig voor onze beschrijving
van het mechanisme van spontane symmetriebreking in de elektrozwakke
ijkveldentheorie. Verder valt ook het magnetische monopool in deze klasse.
Het bestaan van dit laatste deeltje is gepostuleerd om de Maxwell
vergelijkingen meer symmetrisch te maken. Er zijn nog de
zogenaamde tachyonen, die snelheden groter dan de lichtsnelheid
hebben2.
Ook zijn er nog gepostuleerde deeltjes met namen als leptoquark,
gravitino, instanton, enz.
Tenslotte zijn er deeltjes, waarvan het bestaan niet op theoretische
gronden voorspeld is, maar die desalniettemin in experimenten
waargenomen werden (en waarvan men zelfs op dit moment nog niet
weet waar ze eigenlijk `goed voor zijn'). In deze categorie
vallen bijvoorbeeld
de muonen (), deeltjes die zich gedragen als de
gewone elektronen (
), maar een veel grotere massa hebben.
Het is reeds lang bekend dat de gewone materie uit moleculen bestaat,
die uit ongeveer honderd verschillende elementen samengesteld kunnen
worden. Elk element bestaat uit een minuscule atoomkern (ongeveer
100.000 keer kleiner dan het atoom) en een elektronenwolk. De elektronen,
en vooral die in de buitenste schillen en die dus het minst sterk
gebonden zijn, bepalen de eigenschappen van het element voor de
vaste-stof fysica, scheikunde en biologie. Vanwege de geringe energie
die in deze vakgebieden per atoom omgezet kan worden (enige eV),
kan de atoomkern als inert beschouwd worden. Enkel zijn lading
en massa zijn van belang3, en de kern kan
als ondeelbaar beschouwd worden, waarbij zijn substructuur geen enkele
rol speelt.
Als hogere energieën ter beschikking staan - voor de klassieke kernfysica beschouwt men typische energieën van enkele MeV - kan de kern aangeslagen of zelfs gespleten worden. Tegenwoordig4 weten we dat elke kern is samengesteld uit protonen en neutronen. Protonen en neutronen zijn verschillende manifestaties van een hypothetisch kerndeeltje, genaamd het nucleon. Vroeger dachten we dat het nucleon een elementair deeltje was, en uit gewoonte wordt dat nu soms nog wel eens gezegd. Echter, met elementair deeltje bedoelen we dat het deeltje geen structuur vertoont althans voorzover we dat kunnen meten. In dat licht bezien was het correct, dat we vroeger het proton en neutron als elementair deeltje beschouwden, terwijl we nu weten dat het nucleon opgebouwd is uit nog fundamentelere deeltjes.
Rond het jaar 1935 zag de wereld er zeer eenvoudig uit; fysici hadden
voldoende aan slechts enkele elementaire deeltjes om het
universum op te bouwen. Deze deeltjes zijn gegeven in tabel 1.
Voor zover we tegenwoording weten is het proton stabiel (levensduur
jaar). Er zijn diverse precisie-experimenten,
die intensief speuren naar proton verval, zoals voorspeld door een aantal
theoretische modellen. Het neutron daarentegen vervalt als volgt,
![]() |
(1) |
![]() |
(2) |
Het zou een vergissing zijn aan te nemen dat een neutron bestaat uit
een gebonden toestand van een proton, elektron en antineutrino5. Elektron en neutrino gelden nog steeds als
(in principe puntvormige) elementaire deeltjes. Daarentegen zijn er
goede redenen om aan te nemen dat het proton en neutron, elk met
een diameter van ongeveer 2 fm (1 fm
m),
samengestelde objecten zijn. Zij zijn,
net als de andere baryonen, uit telkens drie elementaire bouwstenen,
de quarks, opgebouwd. We hebben
![]() |
(3) |
![]() |
(4) |
Sinds het mogelijk is machines te bouwen waarmee deeltjes versneld
kunnen worden tot
energieën van meer dan 1 GeV, heeft men een buitengewoon groot aantal nieuwe
deeltjes ontdekt, die alle de sterke wisselwerking (zie hoofdstuk 1.2)
ondergaan. Deze deeltjes worden hadronen genoemd en kunnen in twee
groepen worden onderverdeeld, de mesonen en de baryonen.
Het quarkmodel heeft het mogelijk gemaakt om orde en systematiek te
scheppen is deze warboel van deeltjes, elk met hun merkwaardige
vertegenwoordigers: de baryonen zijn uit telkens drie quarks samengesteld,
terwijl de mesonen uit een quark en een antiquark opgebouwd zijn.
Belangrijk is het feit dat tot nu toe geen vrije quarks zijn
waargenomen, ondanks dat men in talrijke experimenten, veelal in de
trant van Millikan's oliedruppeltjes experiment, intensief naar
fractionele ladingen gezocht heeft (in één opzienbarend
experiment werden ladingen, die een veelvoud van waren,
gevonden - echter, dat resultaat kon door geen enkel ander onderzoeksteam
bevestigd worden). Integendeel, er zijn zelfs goede redenen, waarom men
niet verwacht geisoleerde vrije quarks experimenteel te kunnen vinden.
Tot nu toe zijn we niet op het begrip antimaterie ingegaan, ofschoon
Paul Dirac al in 1927 een relativistische toestandvergelijking voor het
elektron had opgesteld, waaruit het bestaan van een antideeltje voor het
elektron volgt. Het bestaan van dit positron werd vervolgens
aangetoond in 1932
door Carl Anderson van het California Institute of Technologie
in stratosfeertochten, waarbij experimenten met kosmische
straling werden uitgevoerd7. Tegenwoordig neemt men
aan dat er voor elk deeltje een antideeltje bestaat, met dezelfde massa,
dezelfde levensduur en dezelfde spin als dit deeltje, terwijl
alle andere eigenschappen, bijvoorbeeld
die met de lading te maken hebben, het tegenovergestelde teken hebben.
In enkele gevallen, zoals bijvoorbeeld bij het foton, zijn deeltje en
antideeltje identiek.
Naast de hadronen is er een andere klasse van deeltjes, die niet
sterk wisselwerken, de leptonen8.
Alle elementaire deeltjes (behalve het quantum), die
we in dit hoofdstuk hebben ingevoerd, bezitten
een halftallige spin. Zij ondergaan Fermi-Dirac statistiek.
Zij kunnen elk slechts in paren gecreëerd
(bijvoorbeeld
)
of vernietigd worden (bijvoorbeeld
). Dit
suggereert het bestaan van een (of meer)
behoudswetten9.
Voor de opbouw van de `normale' wereld zijn enkel de vier deeltjes van de
eerste generatie, dus de up- en
down-quarks10, het elektron en zijn neutrino nodig.
De vier bijbehorende antideeltjes
(,
,
en
) vindt
men slechts zelden. Pas wanneer
we naar hoge energieën gaan, zoals het
geval is met kosmische stralen, de Big Bang
of bij deeltjesversnellers, dienen we ook de andere generaties in beschouwing
te nemen. Hiermee dringt zich dan ook direct de vraag op of met een verdere
toename van de beschikbare energie weer andere deeltjesfamilies gevonden zullen
worden. Hoewel deze vraag op dit moment niet afsluitend beantwoord kan worden,
is het wel zo dat de nieuwste experimenten bij LEP op CERN (vervalsbreedte van
de
) sterke aanwijzingen geven dat er drie en niet meer dan drie
generaties van deeltjes bestaan.