Bij de elektron-proton versneller HERA in Hamburg worden deeltjes met zodanige
energie met elkaar in botsing gebracht dat de inwendige struktuur van het proton
gemeten kan worden met een resolutie van 10m. Eén van de experimenten
die rond deze versneller gebouwd zijn, is het ZEUS experiment.
Na een verbetering van de versneller zal het experiment in 2001
worden uitgebreid met een vertexdetector.
Dit deelproject binnen het ZEUS experiment is een samenwerkingsverband tussen
DESY (Hamburg), NIKHEF, Padua, Oxford, Bonn, Tokyo en Turijn.
Vooraf aan het ontwerp worden nauwkeurige eisen geformuleerd:
![]() |
Karakteristiek voor een experiment waarbij twee deeltjes met elkaar in botsing gebracht worden, is de cylindervormige detector rondom het interaktiepunt. In dit geval is de cylinder ca. 65 cm lang en heeft een diameter van 30,9 cm. Figuur 3 toont een dwarsdoorsnede, waarop de positie van de bundelpijp en de rangschikking van de detectors is weergegeven. De bundeldeeltjes bevinden zich in een zeer hoog vacuüm. In de versneller worden de bundels afgebogen, dit geeft aanleiding geeft tot de emissie van synchrotronstraling in het horizontale vlak. Om interactie van deze straling met de detectors te voorkomen, en tegelijkertijd het interactiepunt zo dicht mogelijk te kunnen naderen met de silicium sensors, is gekozen voor een ellipsvormige bundelpijp.
Vooral gelimiteerd door de 4-inch wafers is de afmeting van de
sensors 62.4 mm * 62.4 mm.
Aan één zijde worden P-type strips geïmplanteerd op een onderlinge afstand
van steeds 20 micrometer.
Boven elke 6 strip wordt een aluminium strip aangebracht
die verbonden wordt met de uitlezing.
Twee sensors worden zo boven elkaar gemonteerd dat de striporiëntatie
van de eerste loodrecht op die van de tweede staat. Op deze manier ligt
de positie van een passerend deeltje in alle coördinaten vast.
Om het aantal uit te lezen kanalen te beperken, worden de strips van twee naast elkaar liggende sensors elektrisch verbonden. De precisie van de positiebepaling verandert hierdoor niet, maar de kans dat een strip door meerdere deeltjes tegelijk wordt geraakt wordt groter. Evengoed bestaat het hele systeem nog uit ruim 150.000 aparte kanalen die allemaal elke 100 nanoseconde klaar staan om een nieuwe botsing te detecteren. De dode tijd van het systeem is verwaarloosbaar dankzij het gebruik van een pijplijn, zie het hoofdstukje 'Snelheid'.
Om een cylinderachtige vorm te benaderen, worden deze ladders dakpansgewijs
in een cirkelvorm gemonteerd zoals aangegeven in figuur 3.
Naast het silicium wordt ook de elektronica en de koeling op de ladder gemonteerd.
Verbindingen van de strips op de sensors met een andere sensor of
met de uitleeselektronica worden gemaakt via een (flexibel) 50 m dik
kaptonfolie waarop koperen strips zijn aangebracht die precies aansluiten op
de uitleesstrips van van de sensors. Het folie wordt strip voor strip
aan de sensor verbonden met 17
m dik draad. Het draadje wordt via een dunne
naald ultrasoon gesoldeerd.
De hoge positie nauwkeurigheid die met silicium detectors kan worden verkregen stelt stringente eisen aan de precisie waarmee deze in de ruimte bevestigd worden. Temperatuurschommelingen en vochtigheid mogen geen invloed hebben op de stabiliteit van de constructie; bovendien mogen de deeltjes, geproduceerd bij de botsing, niet (of zo weinig mogelijk) verstrooid worden. Dit is de reden dat het gebruik van koolstofvezels een hoge vlucht heeft genomen als constructiemateriaal voor de huidige experimentele opstellingen.
![]() |