De boeken 1 en 2 Koningen vormen eigenlijk één boek dat het vervolg is op 1 en 2 Samuël.
Het boek 1 Koningen begint met een beschrijving van de laatste daden van David en de troonsbestijging van Salomo.
Dan volgt de regering van Salomo, met als hoogtepunt de bouw en inwijding van de tempel.
Vervolgens wordt beschreven hoe het grote rijk van David en Salomo uiteenvalt in een noordelijk deel, Israël,
en een zuidelijk deel, Juda.
Daarna wordt de geschiedenis behandeld van deze twee rijken tot de regering van koning Achazja van Israël in het midden van de 9de eeuw voor Christus.
Het gaat in de boeken Koningen niet om geschiedschrijving zondermeer,
maar om een visie op bepaalde gebeurtenissen en om een beoordeling van de verschillende koningen.
Maatstaf voor de beoordeling is of een koning in overeenstemming of in strijd met de wil van de Heer heeft gehandeld.
Ongehoorzaamheid en vooral het dienen van andere goden zetten het eigen karakter en het bestaan van het volk Israël op het spel,
zowel in religieus als in politiek opzicht.
In deze beoordeling komen alle koningen van het noordelijk rijk er slecht af.
Voor de koningen van Juda is het oordeel maar ten dele gunstig.
In deze geschiedschrijving wordt grote nadruk gelegd op het optreden van profeten, de woordvoerders van God.
Zij maken de wil van God bekend aan de koning en het volk.
Sommige hoofdstukken, zoals 13, 17 - 19 en 22, handelen dan ook eerder over profeten dan over koningen.
Het boek kan als volgt worden ingedeeld:
Hoofdstuk 1 - 11. Het koningschap van Salomo.
Hoofdstuk 12 - 22. De geschiedenis van Juda en Israël gedurende de eerste eeuw na de scheuring van het rijk.