De Openbaring van Johannes.

Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

Het Lam neemt het boek om te openen.

6 En ik zag, en ziet, in het midden van den troon, en van de vier dieren, en in het midden van de ouderlingen, een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen, en ¹zeven ogen; dewelke zijn de ²zeven geesten Gods, die uitgezonden zijn in alle landen. ¹Zach.3:9. 4:10. ²Openb.4:5.
7 En Het kwam, en heeft het boek genomen uit de rechterhand Desgenen, Die op den troon zat.
8 En als Het dat boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk ¹citeren en gouden fiolen, zijnde vol reukwerks, welke zijn ²de gebeden der heiligen. ¹Openb.14:2. ²Ps.141:2.
9 En zij zongen ¹een nieuw lied, zeggende: ²Gij zijt waardig dat boek te nemen, en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode ³gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie: ¹Openb.14:3. ²Openb.4:11. ³Hand.20:28. Efez.1:7. Kol.1:14. Hebr.9:12. 10:10. 1Petr.1:19. 1Joh.1:7.
10 ¹En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesteren; en wij zullen als koningen heersen op de aarde. ¹Ex.19:6. 1Petr.2:5,9. Openb.1:6.
11 En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon, en de dieren, en de ouderlingen; en ¹hun getal was tien duizendmaal tien duizenden, en duizendmaal duizenden; ¹Dan.7:10. Hebr.12:22.
12 Zeggende met een grote stem: ¹Het Lam, Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging. ¹Openb.4:11.
13 En alle schepsel, dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles, wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem, Die op den troon zit, en het Lam, zij de dankzegging, en de eer, en de heerlijkheid, en de kracht in alle eeuwigheuid.
14 En de vier dieren zeiden: Amen. En de vier en twintig ouderlingen vielen neder, en aanbaden Dengene, Die leeft in alle eeuwigheid.

Hoofdstuk 6

Hoofdstuk 7

Hoofdstuk 8

Hoofdstuk 9

Hoofdstuk 10

Hoofdstuk 11

Hoofdstuk 12

De vrouwe en de draak.

1 En er werd een groot teken gezien in den hemel: namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren;
2 En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en zijnde in pijn om te baren.
3 En er werd een ander teken gezien in den hemel; en ziet, er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden.
4 En zijn staart trok het derde deel der sterren des hemels, en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, opdat hij haar kind zou verslinden, wanneer zij het zou gebaard hebben.
5 En zij baarde een mannelijken zoon, ¹die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon. ¹Ps.2:9. Openb.2:27.
6 En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden ¹duizend twee honderd zestig dagen. ¹Openb.11:3.

De strijd van Michaël met den draak.

7 En er werd krijg in den hemel: Michaël en zijn engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen.
8 En zij hebben niet vermocht, ¹en hun plaats is niet meer gevonden in den hemel. ¹Dan.2:35.
9 En ¹de grote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en Satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde; en zijn engelen zijn met hem geworpen. ¹Luk.10:18. Openb.20:2.
10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht, en het koninkrijk geworden onzes Gods; en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen.
11 En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams, en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe.
12 ¹Hierom bedrijft vreugde, gij hemelen, en gij, die daarin woont! ²Wee dengenen, die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is tot u afgekomen, en heeft groten toorn, wetende, dat hij een kleinen tijd heeft. ¹Ps.96:11. Jes.49:13. ²Openb.8:13
13 En toen de draak zag, dat hij op de aarde geworpen was, zo heeft hij de vrouw vervolgd, die het manneken gebaard had.
14 ¹En der vrouwe zijn gegeven twee vleugelen eens groten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats, alwaar zij gevoed wordt ²een tijd, en tijden, en een halven tijd, buiten het gezicht der slang. ¹Openb.2:6. ²Openb.12:6.
15 En de slang wierp uit haar mond achter de vrouw water als een rivier, opdat hij haar door de rivier zou doen wegvoeren.
16 En de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond, en verzwolg de rivier, welke de draak uit zijn mond had geworpen.
17 En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en de getuigenis van Jezus Christus hebben.
18 En ik stond op het zand der zee.

Hoofdstuk 13

Hoofdstuk 14

Hoofdstuk 15

Hoofdstuk 16

Hoofdstuk 17

Hoofdstuk 18

Hoofdstuk 19

Hoofdstuk 20

Hoofdstuk 21

De nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

1 En ¹ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer. ¹Jes.65:17. 66:22. 2Petr.3:13.
2 En ik, Johannes, zag ¹de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is. ¹Openb.3:12. 21:10.
3 En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: ¹Ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn. ¹Ezec.43:7.
4 ¹En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. ¹Jes.25:8. Openb.7:17.
5 ¹En Die op den troon zat, zeide: Ziet, ²Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden ³zijn waarachtig en getrouw. ¹Openb.4:2. 20:11. ²Jes.43:19. 2Kor.5:17. ³Openb.19:9.
6 En Hij sprak tot mij: ¹Het is geschied. ²Ik ben de Alfa en de Oméga, het Begin en het Einde. ³Ik zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet. ¹Openb.16:17. ²Jes.41:4. 44:6. Openb.1:8. 22:13. ³Jes.55:1
7 Die overwint, zal alles beërven; ¹en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn. ¹Zach.8:8. Hebr.8:10
8 Maar ¹den vreesachtigen, en ongelovigen, en gruwelijken, en doodslagers, en hoereerders, en tovenaars, en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel, ²die daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood. ¹Openb.22:15. ²Openb.20:14,15.

Hoofdstuk 22

De stroom van levend water.

1 En hij toonde mij ¹een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit den troon Gods, en des Lams. ¹Ezec.47:1. Zach.14:8.
2 In het midden van haar straat en op de ene en de andere zijde der rivier was ¹de boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende zijne vrucht; en de bladeren des booms waren tot genezing der heidenen. ¹Openb.2:7.
3 En geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn; en de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen;
4 En zullen Zijn aangezicht zien, en ¹Zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. ¹Openb.3:12.
5 ¹En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben; want de Here God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid. ¹Jes.60:19. Zach.14:7. Openb.21:23.

VAN HET NIEUWE TESTAMENT OMHOOG NAAR HET BEGIN