Het Heilig Evangelie naar de beschrijving van Markus.
- Hoofdstuk 1
- Johannes de Doper.
- Doop en verzoeking van Jezus.
- Roeping van de eerste discipelen.
- Genezing van een bezetene.
- In het huis van Petrus.
- Een melaatse genezen.
- Hoofdstuk 2
- Jezus geneest een verlamde.
- Roeping van Levi.
- Het vasten.
- Jezus en de sabbat.
- Hoofdstuk 3
- Jezus geneest een verdorde hand.
- Twaalf apostelen uitgekozen.
- Godslastering der Schriftgeleerden.
- Hoofdstuk 4
- Gelijkenis van den zaaier.
- Gelijkenis van de kaars.
- Gelijkenis van het zaad.
- Gelijkenis van het mosterdzaad.
- Jezus stilt den storm.
- Hoofdstuk 5
- Genezing van den bezetene van Gadara.
- Jaïrus' dochtertje opgewekt; een kranke vrouw genezen.
- Hoofdstuk 6
- Jezus te Nazareth veracht.
- De uitzending der twaalven.
- Dood van Johannes den Doper.
- De wonderbare spijziging.
- Jezus wandelt op de zee.
- Hoofdstuk 7
- De Farizeën en de overlevering.
- De Syro-Fenicise vrouw.
- Genezing van een doofstomme.
- Hoofdstuk 8
- Tweede wonderbare spijziging.
- Waarschuwing tegen het zuurdesem der Farizeën en van Heródes.
- Een blinde genezen te Bethsáida.
- Belijdenis van Petrus.
- Eerste aankondiging van het lijden.
- Hoofdstuk 9
- De verheerlijking.
- De maanzieke knaap.
- Tweede aankondiging van het lijden.
- Waarschuwing tegen het geven van ergernis.
- Hoofdstuk 10
- Over de echtscheiding.
- Jezus zegent de kinderen.
- De rijke jongeling.
- Derde aankondiging van het lijden.
- De zonen van Zebedéüs.
- De blinde te Jericho.
- Hoofdstuk 11
- Intocht te Jeruzalem.
- De vijgeboom verdord en de tempel gereinigd.
- Over den doop van Johannes.
- Hoofdstuk 12
- Gelijkenis van de boze wijngaarders.
- De cijnspenning.
- De Sadduceën en de opstanding.
- Het grootste gebod.
- Christus, zoon van David.
- Waarschuwing tegen de Schriftgeleerden.
- Het penningske der weduwe.
- Hoofdstuk 13
- Verwoesting van Jeruzalem voorzegd.
- Over de grote verdrukking.
- Over de wederkomst.
- Waarschuwing tot waakzaamheid.
- Hoofdstuk 14
- De zalving te Bethanië.
- De paastijd.
- Ontmaskering van Judas.
- Instelling van het Heilig Avondmaal.
- Petrus gewaarschuwd.
- Gethsémané.
- Gevangenneming van Jezus.
- Jezus voor het Sanhedrin.
- Verloochening van Petrus.
- Hoofdstuk 15
- Hoofdstuk 16
32 ¹En zij kwamen in een plaats, welker naam was Gethsémané, en Hij zeide tot Zijn discipelen: Zit hier neder, totdat Ik gebeden zal hebben. ¹Matt.26:36. Luk.22:39. Joh.18:1.
33 En Hij nam met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, en begon verbaasd en zeer beangst te worden;
34 En zeide tot hen: ¹Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt. ¹Joh.12:27.
35 ¹En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op de aarde, en bad, zo het mogelijk ware, dat die ure van Hem voorbijginge. ¹Luk.22:41.
36 En Hij zeide: Abba, Vader! alle dingen zijn U mogelijk; neem dezen drinkbeker van Mij weg, ¹doch niet wat Ik wil, maar war Gij wilt. ¹Joh.6:38.
37 ¹En Hij kwam, en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon! slaapt gij? Kunt gij niet één uur waken? ¹Matt.26:40. Luk.22:45.
38 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; ¹de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. ¹Gal.5:17.
39 En wederom heengegaan zijnde, bad Hij, sprekende dezelfde woorden.
40 En wedergekeerd zijnde, vond Hij hen wederom slapende, want hun ogen waren bezwaard; en zij wisten niet, wat zij Hem antwoorden zouden.
41 En Hij kwam ten derden male, en zeide tot hen: Slaapt nu voort, en rust; het is genoeg, de ure is gekomen; ziet, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren.
42 Staat op, laat ons gaan; ziet, die Mij verraadt, is nabij.
1 En ¹terstond, des morgens vroeg, hielden de overpriesters te zamen raad, met de ouderlingen en Schriftgeleerden, en den gehelen raad, en Jezus gebonden hebbende, brachten zij Hem heen, en gaven Hem ²aan Pilatus over. ¹Ps.2:2. Matt.27:1. Luk.22:66. 23:1. Joh.18:28. ²Hand.3:13.
2 En Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij, antwoordende, zeide tot hem: Gij zegt het. ¹Matt.27:11. Luk.23:3. Joh.18:33.
3 En de overpriesters beschuldigden Hem vam vele zaken; maar Hij antwoordde niets.
4 ¹En Pilatus vraagde Hem wederom, zeggende: Antwoordt Gij niet? Zie, hoevele zaken zij tegen U getuigen! ¹Matt.27:13. Joh.19:10.
5 En Jezus heeft niet meer geantwoord, zodat Pilatus zich verwonderde,
6 ¹En op het feest liet hij hun een gevangene los, wien zij ook begeerden. ¹Matt.27:15. Luk.23:17. Joh.18:39.
7 ¹En er was een, genaamd Bar-abbas, gevangen met andere mede-oproer-makers, die in het oproer een doodslag gedaan had. ¹Matt.27:16. Luk.23:19. Joh.18:40.
8 En de schare riep uit, en begon te begeren, dat hij deed, gelijk hij hun altijd gedaan had.
9 En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij, dat ik u den Koning der Joden loslate?
10 (Want hij wist, dat de overpriesters Hem door nijd overgeleverd hadden.)
11 ¹Maar de overpriesters bewogen de schare, dat hij hun liever Bar-abbas zou loslaten. ¹Matt.27:20. Luk.23:18. Joh.18:40.
12 En Pilatus, antwoordende, zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan, dat ik met Hem doen zal, Dien gij een Koning der Joden noemt?
13 En zij riepen wederom: Kruis Hem.
14 Doch Pilatus zeide tot hrn: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem!
15 ¹Pilatus nu, willende der schare genoeg doen, heeft hun Bar-abbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld had, om gekruist te worden. ¹Matt.27:26. Joh.19:1.
16 ¹En de krijgsknechten leidden Hem binnen in de zaal, welke is het rechthuis, en riepen de ganse bende samen; ¹Matt.27:27. Joh.19:2.
17 En deden Hem een purperen mantel aan, en een doornen kroon gevlochten hebbende, zetten Hem die op;
18 En begonnen Hem te groeten, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden!
19 En sloegen Zijn hoofd met een rietstok, en bespogen hem, en vallende op de knieën aanbaden Hem.
20 En als zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den purperen mantel af, en deden Hem zijn eigen klederen aan, en leiden Hem uit, om Hem te kruisigen.
De kruisiging.
21 ¹En zij dwongen een Simon van Cyréne, die daar voorbijging, komende van den akker, den vader van Alexander en Rufus, dat hij Zijn kruis droeg. ¹Matt.27:32. Luk.23:26.
22 ¹En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats. ¹Matt.27:33. Luk.23:33. Joh.19:17.
23 En zij gaven Hem gemirreden wijn te drinken; maar Hij nam dien niet.
24 En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou.
25 En het was de derde ure, en zij kruisigden Hem.
26 En het opschrift Zijner beschuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN.
27 En zij kruisigden met Hem twee moordenaars, een aan Zijn rechter-,en een aan Zijn linker zijde.
28 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.
29 En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha! Gij, die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt,
30 Behoud Uzelven, en kom af van het kruis.
31 En insgelijks ook de overpriesters, met de Schriftgeleerden, zeiden tot elkander, al spottende: Hij heeft anderen verlost; Zichzelven kan Hij niet verlossen.
32 De Christus, de Koning Israels, kome nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen. Ook die met Hem gekruist waren, smaadden Hem.
33 En als de zesde ure gekomen was, werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.
34 En ter negender ure, riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELOI, ELOI, LAMMA SABACHTANI, hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten?
35 En sommigen van die daarbij stonden, dit horende, zeiden: Ziet, Hij roept Elias.
36 En er liep een, en vulde een spons met edik, en stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil, laat ons zien, of Elias komt, om Hem af te nemen.
37 En Jezus, een grote stem van Zich gegeven hebbende, gaf den geest.
38 En het voorhangsel des tempels scheurde in tweeen, van boven tot beneden.
39 En de hoofdman over honderd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende, dat Hij alzo roepende den geest gegeven had, zeide: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon!
40 En er waren ook vrouwen, van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus, den kleine, en van Joses, en Salome;
41 Welke ook, toen Hij in Galilea was, Hem waren gevolgd, en Hem gediend hadden; en vele andere vrouwen, die met Hem naar Jeruzalem opgekomen waren.
9 En als Jezus opgestaan was, des morgens vroeg, op den eersten dag der week, verscheen Hij ¹eerst aan Maria Magdaléna, ²uit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had. ¹Joh.20:14,16. ²Luk.8:2.
10 Deze, heengaande, boodschapte het dengenen, die met Hem geweest waren, welke treurden en weenden.
11 En als deze hoorden, dat Hij leefde, en van haar gezien was, geloofden zij het niet.
12 ¹En na dezen is Hij geopenbaard in een andere gedaante, aan twee van hen, daar zij wandelden, en in het veld gingen. ¹Luk.24:13.
13 Deze, ook heengaande, boddschapten het aan de anderen; maar zij geloofden ook die niet.
14 ¹Daarna is Hij geopenbaard aan de elven, daar zij aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en hardigheid des harten, omdat zij niet geloofd hadden degenen, die Hem gezien hadden, nadat Hij opgestaan was. ¹Luk.24:36. Joh.20:19. 1Kor.15:5.
15 En Hij zeide tot hen: ¹Gaat heen in de gehel wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen. ¹Mat.28:19. Joh.15:16.
16 Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; ¹maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. ¹Joh.3:18. 12:48.
17 En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: ¹in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; ²met nieuwe tongen zullen zij spreken; ¹Luk.10:17. Hand.5:16. 8:7. 16:18. 19:12. ²Hand.2:4. 10:46. 19:6.
18 ¹Slangen zullen zij opnemen; en al is het, dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; ²op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden. ¹Luk.10:19. Hand.28:5. ²Hand.28:8.
19 De Here dan, nadat Hij tot hen gesproken had, ¹is opgenomen in den hemel, en is gezeten aan de rechterhand Gods. ¹Luk.24:50,51. Hand.1:9.
20 En zij, ¹uitgegaan zijnde, predikten overal, en ²de Here wrocht mede, en bevestigde het Woord door tekenen, die daarop volgden. Amen. ¹Hand.1:2. 1Tim.3:16. ²Hand.14:3. Hebr.2:4.