De Handelingen der Heilige Apostelen beschreven door Lukas.
- Hoofdstuk 1
- Inleiding.
- De hemelvaart.
- Matthias tot apostel verkozen in de plaats van Judas.
- Hoofdstuk 2
- Hoofdstuk 3
- Hoofdstuk 4
- Petrus en Johannes voor het Sanhedrin.
- Petrus en Johannes vrijgelaten.
- Vrijwillige gemeenschap van goederen bij de eerste Christenen.
- Hoofdstuk 5
- Ananías en Saffira.
- Wonderen door de apostelen.
- De apostelen uit den kerker verlost.
- Gamaliël's raad.
- Hoofdstuk 6
- Verkiezing van zeven diakenen.
- Stéfanus gevangen genomen.
- Hoofdstuk 7
- Rede van Stéfanus.
- Stéfanus' dood.
- Hoofdstuk 8
- Het Evangelie in Samaria.
- Simon de tovenaar.
- Filippus en de kamerling.
- Hoofdstuk 9
- Bekering van Saulus.
- Paulus en Ananías te Damaskus.
- Paulus in Damaskus.
- Paulus vlucht uit Damaskus.
- Petrus en Enéas.
- Petrus en Dorkas.
- Hoofdstuk 10
- Hoofdstuk 11
- Petrus rechtvaardigt zijn omgang met heidenen.
- Uitbreiding van het Evangelie naar Antiochië.
- A'gabus voorspelt een groten hongersnood.
- Hoofdstuk 12
- Heródes laat Jakobus onthoofden.
- Petrus gevangen en verlost.
- Dood van Heródes.
- Hoofdstuk 13
- Bárnabas en Paulus tot de heidenen gezonden.
- Bárnabas en Paulus te Cyprus.
- Paulus te Antiochië.
- Paulus en Bárnabas naar Ikónium.
- Hoofdstuk 14
- Paulus en Bárnabas naar Lystre en Derbe.
- Terugkeer naar Antiochië.
- Hoofdstuk 15
- De vergadering te Jeruzalem.
- Paulus en Bárnabas scheiden.
- Hoofdstuk 16
- Paulus en Timótheus.
- Het gezicht te Tróas.
- Paulus te Filippi.
- Lydia en de gevangenbewaarder bekeerd.
- Hoofdstuk 17
- Paulus te Thessalonica.
- Paulus te Athéne op den Areópagus.
- Hoofdstuk 18
- Paulus te Korinthe.
- Paulus' terugkeer over Éfeze naar Jeruzalem.
- Apollos te Éfeze en te Korinthe.
- Hoofdstuk 19
- Paulus te Éfeze.
- De zonen van Sceva.
- Demétrius.
- Hoofdstuk 20
- Paulus bezoekt opnieuw Macedónie en Griekenland.
- Paulus weder te Tróas.
- Afscheid van de ouderlingen te Éfeze.
- Hoofdstuk 21
- Paulus op weg naar Jeruzalem.
- Paulus te Jeruzalem.
- Paulus gevangen genomen.
- Hoofdstuk 22
- Paulus' verdediging.
- Paulus burgerrecht.
- Paulus voor den Raad.
- Hoofdstuk 23
- Samenzwering der Joden tegen Paulus.
- Paulus naar Cesaréa overgebracht.
- Hoofdstuk 24
- Paulus voor den stadhouder Felix.
- Hoofdstuk 25
- Paulus voor Festus.
- Festus en Agrippa.
- Paulus voor Agrippa.
- Hoofdstuk 26
- Hoofdstuk 27
- Paulus als gevangene naar Rome gezonden.
- De stormwind.
- Schipbreuk en redding.
- Hoofdstuk 28
- Paulus op Malta.
- Paulus komt te Rome.
Hoofdstuk 1
De hemelvaart.
4 ¹En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachtende de belofte des Vaders, ²die gij, zeide Hij, van Mij gehoord hebt. ¹Luk.24:18,49. ²Joh.14:26. 15:26. 16:7.
5 ¹Want Johannes doopte wel met water, ²maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. ¹Matt.3:11. Mark.1:8. Luk.3:16. Joh.1:26. Hand.11:16. 19:4. ²Jes.44:3. Joël2:28. Hand.2:4. 11:15.
6 Zij dan, die samengekomen waren, vraagden Hem, zeggende: ¹Here, zult Gij in dezen tijd aan Israël het Koninkrijk wederoprichten? ¹Matt.24:3.
7 En Hij zeide tot hen: ¹Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft; ¹Matt.24:36.
8 ¹Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal: ²en gij zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaria, en tot aan het uiterste der aarde. ¹Hand.2:4. ²Jes.2:3. Luk.24:48. Joh.15:27. Hand.2:32.
9 ¹En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen, daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen. ¹Mark.16:19. Luk.24:51.
10 En alzo zij hun ogen naar den hemel hielden, terwijl Hij heenvoer, ziet, twee mannen stonden bij hen ¹in witte kleding; ¹Matt.28:3.
11 Welke ook zeiden: Gij Galilése mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, ²zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. ¹Dan.7:13. Matt.24:30. Mark.13:26. Luk.21:27. 1Thess.1:10. 2Thess.1:10. Openb.1:7.
12 Toen keerden zij wederom naar Jeruzalem, van den berg, die genaamd wordt de Olijfberg, welke is nabij Jeruzalem, liggende van daar een sabbatsreize.
13 En als zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, namelijk Petrus en Jakobus, en Johannes en Andréas, Filippus en Thomas, Bartholoméüs en Matthéüs, Jakobus, de zoon van Alféüs, en Simon Zelótes, en Judas, de broeder van Jakobus.
14 Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met ¹Zijn broederen. ¹Matt.13:55.
Hoofdstuk 2
Uitstorting van de Heiligen Geest.
1 En als de dag ¹van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen ²eendrachtelijk bijeen. ¹Lev.23:15. Deut.16:9. ²Hand.1:14.
2 En er geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldigen, gedreven wind, en vervulde het gehele huis, waar zij zaten.
3 En van hen werden gezien verdeelde tongen, als van vuur, en het zat op een iegelijk van hen.
4 ¹En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken ²met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. ¹Matt.3:11. Mark.1:8. Luk.3:16. Joh.14:26. 15:26. 16:13. Hand.11:15. 19:6. ²Mark.16:17. Hand.10:46.
5 En er waren Joden, te Jeruzalem wonende, godvruchtige mannen van alle volke dergenen, die onder den hemel zijn.
6 En als deze stem geschied was, kwam de menigte samen, en werd beroerd; want een iegelijk hoorde hen in zijn eigen taal spreken.
7 En zij ontzetten zich allen, en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Ziet, zijn niet alle deze, die daar spreken, Galiléërs?
8 En hoe horen wij hen een iegelijk in onze eigen taal, in welke wij geboren zijn?
9 Parthers, en Méders, en Elamieten, en die inwoners zijn van Mesopotámië, en Judéa, en Cappadócië, Pontus en Azië.
10 En Frygië, en Pamfylië, Egypte, en de delen van Libyë, hetwelk bij Cyréne ligt, en uitlandse Romeinen, beiden Joden en Jodengenoten;
11 Kretensen en Arabieren, wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken.
12 En zij ontzetten zich allen, en werden twijfelmoedig, zeggende, de een tegen den ander: Wat wil toch dit zijn?
13 En anderen, spottende, zeiden: Zij zijn vol zoeten wijns.
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 9
Hoofdstuk 10
Hoofdstuk 11
Hoofdstuk 12
Hoofdstuk 13
Hoofdstuk 14
Hoofdstuk 15
Hoofdstuk 16
Hoofdstuk 17
Hoofdstuk 18
Hoofdstuk 19
Hoofdstuk 20
Hoofdstuk 21
Hoofdstuk 22
Hoofdstuk 23
Hoofdstuk 24
Hoofdstuk 25
Hoofdstuk 26
Hoofdstuk 27
Hoofdstuk 28