BIJLAGE: Presentatievormen, tips en eisen Elke presentatievorm heeft eisen, waaraan de presentatie moet voldoen. We zullen deze kort weergeven voor de eerder genoemde presentatievormen 1. Een PowerPointpresentatie Powerpoint kan op diverse manieren gebruikt worden bij een presentatie. - Het is te gebruiken als vervanging van de ‘ouderwetse sheet’. Je kunt met beheerst kleurgebruik accenten leggen, grafieken, tekeningen, plaatjes in de sheet opnemen. - Ook kun je er een interactieve voorstelling van maken, waarbij de gebruiker zelf in zekere mate bepaalt wat hij wil zien. Je hebt de mogelijkheid om ‘links’ naar video/filmfragmenten, een andere powerpoint-presentatie, een muziekfragment, een url op het www op te nemen. - Je kunt er een slideshow van maken. Deze laat na vooraf gestelde tijd telkens een andere dia zien. Het is verleidelijk om animaties en allerlei andere elementen ruimhartig toe te passen daarom volgen hieronder enkele tips: Gebruik bij teksten niet een of ander exotisch lettertype: niet ieder lettertype is op de computer aanwezig; Een schreefloos lettertype, zoals Arial of Helvetica verdient de voorkeur boven lettertypen met allerlei streepjes, krulletjes enz.; Titels hebben voer het algemeen een puntgrootte van 36 –44 en normale tekst 20 –24; Lettertypen beperken tot hooguit drie:titel(schreefloos), teksten en citaten; Aantal dia’s per show moet niet te groot zijn, 20 per zitting kan best; Het aantal zinnen per dia moet eigenlijk maximaal 6 zijn, hooguit 8; Woorden per zin: 3 à 4 is genoeg; Kleurgebruik beperken; Effecten niet teveel variëren: een soort diawisseling en opbouweffect; Geef dia’s donkere achtergrond en lichte letters, bij overheads is dit andersom. 2. Een poster maken Reclameaffiches of billboards langs de kant van de weg. Ze zijn vaak zo gemaakt, dat je aandacht erdoor wordt getrokken. Ze zijn er niet alleen om mooi te zijn, ze moeten een boodschap overbrengen. Dat geldt ook voor de affiches die gericht zijn op het overbrengen van informatie of een mening. Met zo’n (reclame)affiche in je achterhoofd kun je op weg naar je eigen posterpresentatie. Via een poster moet je verslag doen van bijvoorbeeld een eigen onderzoek. Onderweg naar je poster helpen de onderstaande tips en suggesties. A Vragenlijst bij de voorbereiding Wat is het doel? Wat is je opdracht? Wat is het doel van de poster, wat wil je het publiek vertellen? Ken je situatie Wie bekijkt de poster ofwel: wie is je doelgroep? Wat weten de toeschouwers al? Wat voor informatie heb ik nodig? Hoe groot mag de poster zijn? Mag je tekst gebruiken of gaat het om een beeldverhaal? Kun je kleur gebruiken of juist niet? Welke beoordelingscriteria gebruikt je docent? Ken je onderwerp Wat weet je al van het onderwerp?Hoe kom je aan (extra) informatie? B Aandachtspunten bij de voorbereiding Maak een lijstje met wat je erin gaat zetten. Pas op: overdaad schaadt! Zorg dat je ontwerp en vormgeving bij je onderwerp passen. Pas je idee aan bij je doelgroep. Het verschilt of je een poster maakt voor bijv. basisschoolleerlingen of voor ouders. Zorg voor een aandachtstrekker in je poster. Let op de ordening, selecteer op hoofd en bijzaken. C De poster zelf Inhoud Kijk naar hoofdzaak en bijzaak. Let op dat er verband tussen de onderdelen is, zorg dat het geheel geen los zand wordt. Groepeer zaken. Vormgeving, ontwerp Kijk naar voorgrond en achtergrond, de achtergrond dient de voorgrond te ondersteunen, niet te overheersen. Ondersteun met kleuren, sfeer, idee en/of vorm. Let op de bladvulling. Let op groot en klein. Bij teksten: werk zoals in de krant met kolommen. Gebruik niet te veel tekst. Maak de kop niet te groot(max. 10 woorden). D Controle Kijk als je poster klaar is nog een keer of je de vragen uit de vragenlijst en de tips en suggesties voldoende aandacht hebt gegeven. Een Folder Na het zien van een televisiespotje(Postbus 51) of het lezen van een advertentie willen veel mensen meer informatie over een bepaald product of een bepaalde dienst. Ze vragen om een folder of een brochure. Die vormen dus meestal niet de eerste kennismaking. Als je verslag doet in de vorm van een folder let dan op de volgende zaken: Algemeen A0 is het formaat dat in een drukmachine past. Als je zo’n vel papier in één keer vouwt, heb je het A1 format. Vouw je het vel papier nog eens(dus het oorspronkelijke formaat twee keer gevouwen) dan krijg je A2 (vergelijkbaar met een krantenpagina van 42 bij 59,4 cm). Zo krijg je ook A3 en A4. Laat de folder of brochure opvallen;trek de aandacht van zoveel mogelijk lezers. Geef de tekstformulering altijd een positieve inhoud. Houd zowel de tekst als de verbeelding levendig. Laat mensen optreden. Laat één illustratie een heel verhaal vertellen. Suggereer een dialoog met de lezer. Illustraties maken de tekst begrijpelijker en gemakkelijker. Omdat een brochure langere tijd meegaat, moet je oppassen met tijdgebonden gegevens. Een aantrekkelijke vormgeving trekt ook de aandacht van de lezers voor wie de folder of brochure niet bestemd is. Zorg ervoor dat een lezer snel weet of de informatie voor hem bedoeld is. Titelpagina De kopregel moet de aandacht trekken. De kopregel moet tevens voldoende informatie geven, zodat een lezer snel ziet of de folder voor hem bedoeld is. Je kunt daarvoor een ondertitel(subtitel) gebruiken. Een subtitel gebruik je alleen om de inhoud te verduidelijken, dus als de titel niet voldoende de inhoud van de tekst weergeeft. Het beeldmerk (logo) en de bedrijfsnaam geven aan wie de afzender is. Binnenwerk Gebruik opvallende lettertypen, kleuren, illustraties en een weloverwogen tekstverdeling om de lezer te stimuleren. Gebruik tussenkopjes waardoor de lezer zich snel kan oriënteren. Tussenkopjes geven een indicatie van de inhoud van het tekstblok dat volgt. Bouw de gehele tekst op met afgeronde tekstblokken. De tekstblokken moet je onafhankelijk van elkaar en in willekeurige volgorde lezen. Achterpagina Een pakkende slotzin zorgt ervoor dat de kern van de boodschap niet snel vergeten wordt. De achterpagina lijkt op veel punten op de voorpagina: lettertype, kleur, afbeelding, beeldmerk in het klein. De achterkant wordt meestal als tweede pagina gelezen. Een folder of brochure heeft als functie de lezer te verleiden. Een reactie van een potentiële klant moet je zo gemakkelijk mogelijk maken. 4. Het schriftelijk verslag Een onderzoek leg je vast in een schriftelijk verslag. In eerste instantie gaat het jou om de onderzoeksresultaten en de ervaringen die je hebt opgedaan. Tijdens het maken van een verslag word je gedwongen deze te ordenen. In tweede instantie wil je anderen in de gelegenheid stellen jouw bevindingen te lezen. Je moet ze dus leesbaar en aantrekkelijk presenteren. In een schriftelijk verslag over een zelfuitgevoerd onderzoek is de inleiding de onderzoeksvraag, de deelvragen en de hypothese beschreven. Na de inleiding volgt een uiteenzetting over de gebruikte methode, hulpmiddelen en materialen. daarna een overzicht van de gevonden resultaten. Aangegeven wordt onder andere in hoeverre de onderzoeksvraag is beantwoord, of de hypothese is bevestigd, hoe betrouwbaar de uitkomsten zijn en welke vragen niet zijn beantwoord. Als een onderzoek niet het verwachte resultaat oplevert, geef je aan waaraan dit zou kunnen liggen. 5. Een werkstuk De opbouw van een tekst van een literatuuronderzoek ligt minder vast. Tussen de inleiding en de conclusie kunnen hoofdstukken en paragrafen naar eigen inzicht worden gestructureerd en benoemd. In het navolgende komen achtereenvolgens aan bod: structuur en vormgeving van je werkstuk, de titelpagina, de inhoudsopgave, de inleiding, de hoofdtekst, de conclusie, bijlagen, begrippen- en namenlijst en de literatuurlijst Structuur en vormgeving van je werkstuk Als je het gevoel hebt dat je voldoende informatie hebt verzameld om de probleemstelling uit te werken en op te lossen, ga je schrijven. Het komt vaak voor dat je tijdens het schrijven merkt, dat je essentiële informatie mist. Je kunt nu heel gericht zoeken en vragen en is de informatie niet te vinden en echt van belang, dan is het wetenschappelijk volkomen verantwoord om te vermelden dat je die vraag niet hebt kunnen beantwoord. Het is belangrijk niet te laat met schrijven te beginnen: door te schrijven dwing je jezelf een structuur te maken. Een goed werkstuk bevat de volgende onderdelen: Titelblad Schrijf op het werkstuk de titel van het werkstuk, de datum van inlevering, je naam en je klas. Zorg ervoor dat de titel de inhoud van je werkstuk omschrijft, niet meer en niet minder; maak desnoods gebruik van een ondertitel. Na een titel volgt nooit een punt, iedere titel begint met een hoofdletter. Inhoudsopgave Geef in de inhoudsopgave elk genoemd onderdeel een bladzijdenvermelding: het voorwoord, de inleiding, de hoofdstukken en/of paragrafen, de conclusie, eventuele bijlagen (met titel), en de literatuurlijst. Geef hoofdstukken en paragrafen een nummer en een titel die omschrijft waar ze over gaan en vermeld die titel ook in de inhoudsopgave. Inleiding In de inleiding geef je aan: wat je onderwerp is en waarom het van belang is; welke vraagstelling je hebt gekozen en waarom jij denkt dat het een goede en/of interessante vraag is; welke deelvragen je gaat beantwoorden en waarom jij denkt dat die noodzakelijk en voldoende zijn om de hoofdvraag te beantwoorden. Meestal schrijf je de inleiding het laatst, want hierin geef je aan wat de lezer kan verwachten, dat weet je zelf ook pas precies als je klaar bent. Dat wil niet zeggen dat het niet verstandig is om eerst vele kladversies te produceren! In een inleiding horen geen noten te staan. Wil je per sé iemand citeren, dan geef je hier in de tekst de auteur en vindplaats. De hoofdtekst Hier schrijf je het eigenlijke verhaal. Iedere paragraaf gaat over een deelvraag. Soms is het verstandig een paragraaf nog onder te verdelen, maar overdrijf niet. De tekst moet de schrijver stap voor stap door de hoofdstukken leiden, zodat hij of zij je onderzoek en je redenering goed kan volgen. Formuleer aan het einde van de paragraaf duidelijk het antwoord op de deelvraag. Conclusie In de conclusie herhaal je de hoofdvraag en zet je de antwoorden op de deelvragen nog eens op een rijtje. Als je het goed aangepakt hebt, rolt vanzelf het antwoord eruit. In de conclusie mag je niets vermelden dat niet in de inleiding of het betoog aan de orde is geweest. Bijlagen Bijlagen kunnen illustraties, figuren, teksten, krantenartikelen enz. zijn die vanwege hun lengte niet in de tekst kunnen worden opgenomen. Deze moeten functioneel zijn en er hoort altijd een tekst bij. Voorzie bijlagen van een titel en bladzijdennummer. Begrippen- en namenlijst Wanneer je een onderwerp hebt waarin geregeld begrippen voorkomen die niet tot het gangbare taalgebruik behoren en die voor de lezer uitgelegd moeten worden, dan kun je die het beste in een aparte lijst vermelden. Je hoeft dan niet steeds je betoog te onderbreken voor de uitleg van zo’n begrip. Geef in je betoog een dergelijk woord (wanneer je het voor het eerst gebruikt) aan met een asterisk (*). De lezer weet dan dat dit woord in een aparte lijst staat. Orden de begrippen alfabetisch. Hetzelfde doe je met veel voorkomende namen. Neem zo’n lijst op als een bijlage. Literatuurlijst. De literatuurlijst staat op een aparte bladzijde. Hoe je de literatuurlijst opstelt lees je in Kiliaan pag. 230. 6. Het betoog Je kunt over het onderwerp ook een mondelinge presentatie verzorgen. Een geschikte vorm is het betoog. Hierin geef je jouw mening (persoonlijk oordeel) onderbouwd met duidelijke argumenten. De bedoeling van een betoog is het overtuigen van anderen. Je zult dus steekhoudende argumenten moeten gebruiken, dat wil zeggen zakelijke argumenten, gebaseerd op feitelijke gronden. Feiten hebben bewijskracht, ze zijn bewezen of kunnen bewezen worden. Meningen en feiten, argumenten en bewijzen lenen zich tot het trekken van conclusies. De voorbereiding De voorbereiding is het halve werk. Hoe je dit het beste kunt doen staat beschreven in Kiliaan pag. 86 Inleiding Omschrijf het onderwerp trek de aandacht zorg voor welwillendheid zeg wat je gaat vertellen Kern Noem de zaken die je gaat bespreken. Zorg daarbij voor een duidelijke structuur. Je publiek kan niet even terugbladeren als het de grote lijn kwijt is. De volgende hulpmiddelen helpen de structuur te behouden: de verschillende onderdelen tijdens de presentatie aankondigen het behandelde onderdeel samenvatten taalconstructies herhalen met visuele middelen de structuur zichtbaar houden Het is belangrijk dat het publiek ontspannen je presentatie kan volgen. Luisteren is een bijzonder vermoeiende bezigheid. Bouw rustpunten in je presentatie in. Geef zo nu en dan een voorbeeld Laat iets zien, ruiken of voelen. Maak eens een grapje Het is belangrijk dat je gedachtesprongen aankondigt. Slot In het slot controleer je of je doel bereikt is. Dit kan op verschillende manieren. Geef je publiek gelegenheid zijn betrokkenheid te uiten. Bied de mogelijkheid vragen te stellen Zorg voor een pakkende afronding Bedank de toehoorders voor hun aandacht. Tips: Maak een spreekschema ( Zie Kiliaan pag. 87) Verbale en non-verbale communicatie (Kiliaan pag. 88.) 7. Audiovisuele hulpmiddelen Audiovisuele hulpmiddelen ondersteunen een presentatie. Ze mogen geen doel op zich zijn. Bedenk dat jijzelf (stem,houding, gebaren, gezichtsuitdrukking) en je verhaal het resultaat van de presentatie bepalen. Maak je presentatie nooit ondergeschikt aan de hulpmiddelen. Vraag je voortdurend af of de hulpmiddelen goed bij je verhaal passen De volgende hulpmiddelen zijn beschikbaar het bord de flap-over de overheadprojector de diaprojector de videorecorder hand-out Voor het gebruik van de diaprojector en videorecorder vind je hieronder aandachtspunten. In Kiliaan pag. 96 t/m 100 vind je aandachtspunten voor het gebruik van andere visuele hulpmiddelen. De diaprojector Gebruik een diaprojector alleen wanneer dat echt nodig is. Een voordeel van het tonen van dia’s is dat je presentatie er levendiger van wordt. Daardoor zal de toehoorder zijn aandacht er langer bijhouden. Een nadeel van presentatie met dia’s is dat de ruimte verduisterd moet worden. Aandachtspunten Selecteer de dia’s tijdens de voorbereiding Zet de dia’s in de juiste volgorde in het magazijn Controleer of de projector correct functioneert (staan er geen dia’s ondersteboven?) Als er niet uitsluitend een diapresentatie plaatsvindt, plaats je het projectiescherm onder een hoek van 45 graden aan de zijkant van de ruimte waarin je presenteert. Zorg ervoor dat het geprojecteerde beeld goed op het scherm komt. Verduister de ruimte Laat tijdens een presentatie een dia niet langer zien dan nodig is. Loop niet door het beeld als de projector aanstaat. Doe de projector na de laatste dia uit; doe het licht in de ruimte aan. De videorecorder Gebruik de videorecorder alleen wanneer dat echt nodig is. Ook hier geldt hetzelfde grote voordeel als bij het tonen van dia’s. Een nadeel van een presentatie met video-opnamen is dat het licht in de ruimte gedimd moet worden. Aandachtspunten Selecteer de videofragmenten tijdens de voorbereiding. Bedenk daarbij dat korte fragmenten vaak moeilijk te volgen zijn en dat te lange fragmenten snel vervelen. Controleer of de videorecorder correct functioneert. Stel het geluid goed af. Noteer de tellerstanden van de fragmenten vanaf de recorder die je gaat gebruiken. Verduister de ruimte Laat tijdens de presentatie een videofragment niet langer zien dan nodig is. Loop niet door het beeld als het televisietoestel aanstaat. Zet na het laatste videofragment de recorder en televisie uit. Doe het licht in de ruimte aan.